vrijdag 7 december 2012

Snippers van leven 9 - De trein over de zee

De trein over de zee


1936. Hij heette Malle Dirk. Dat was de bijnaam, die wij jongens hem hadden gegeven. Een kind in grote mannen maat, ongeveer 40 jaar oud en debiel.
Malle Dirk had een ingevallen gezicht met een kromme neus, een hoge rug en magere spillebenen, waar omheen een veel te wijde broek slobberde. Hoewel volwassen van gestalte, was hij geestelijk een kind. Hij had een spraakgebrek, waardoor hij de eerste letters van bepaalde woorden niet kon uitspreken. Zijn krompraat leverde een bijzonder komisch effect op, vooral als hij zich kwaad maakte. Dan balde hij de vuist en slingerde ons spugerige scheldwoorden naar het hoofd, waarbij hij vloekte als een dragonder en schreeuwde:
“ Ottedomme, ‘uile ‘otstralen, ikke mes in ‘ullie ‘onder ‘teken!”
Zijn bedreigingen om ons “vuile rotstralen” een mes in onze donder te steken, maakte niet de minste indruk.

Omdat hij kind was en kind bleef, speelde hij vaak met ons mee. Dan was hij de “lummel” in het Toet-om Blok- spel. Die lummel stond met het hoofd op de arm tegen een dikke boom en telde langzaam:
“Tien, twintig, dertig,” enz. en riep na honderd: “Honderdtien, wie niet weg is, is gezien, ik kóóóóm!”. Van de anderen werd verwacht, dat zij inmiddels een blok om waren gelopen en zich hadden verstopt. De taak van de lummel was om hen op te sporen.
Op een avond stond Dirk weer zéér langzaam te tellen: “Tien, t’intig, t’ertig”, enz. Maar in plaats van een blok om te lopen en ons te verstoppen, waren wij met  zijn allen in de dikke boom geklommen en pisten op commando Dirk op zijn kop.
Deze staakte abrupt zijn trage tel reeks en annonceerde luid: “Ottedomme, ‘k hou op ‘oor, ’t ga ‘ egene, ‘ k ga na ‘ uis!”. Dirk slofte weg en was stom verbaasd, dat het buiten het dichte bladerdak niet regende.

Kinderen, dronken mensen en dwazen zeggen vaak de waarheid en hebben momenten van helderziendheid.
Toen wij eens met heel ons troepje kwajongens met inbegrip van Malle Dirk, boven op de Noordersluis te Naarden stonden, met wijds uitzicht over de afgesloten Zuiderzee, bracht Malle Dirk ons in verbazing door, wijzend over het spiegelende watervlak naar de verte, plots uit te roepen: “ Ottedomme, ikke sien, t’ aar, t’ein over te zee!”
Wij konden het hem niet uit het hoofd praten. Hij hield het hardnekkig vol. Hij had “Ottedomme nog an toe”, een trein zien rijden over de zee!”
Gek genoeg kwam het visioen van die rare Dirk 50 jaar later nog uit ook. Toen de spoorlijn van de Bijlmer naar Almere gereed kwam.

Dirk stierf de hongerdood in de oorlogswinter ‘ 44-’45. Hij bevindt zich nu ongetwijfeld, ondanks zijn barbaars gevloek, in een oord waar nooit meer honger wordt geleden, want hij was en bleef een kind. En zei niet eens iemand: “Laat de kinderen tot Mij komen?"

Snippers van leven 8 - De bomaanslang op de Gooise Moordenaar


De bomaanslag op de Gooise Moordenaar (1929)

In de grauwe crisistijd behoorde mijn vader ook tot het grote leger werkelozen. Om de tijd door te brengen en tegelijk geldelijk voordeel te behalen, verzonnen de tot rust gedoemden de meest vreemde manieren om aan een dagvulling en een “grijpstuiver” (Bargoens voor bijverdienste) te komen. Zo ook Pa met zijn handel.
Als vrije vogel uitwiekend tot in de verste plaatsen in het Gooi, belandde hij eens, samen met een compagnon die hij in zijn “bedrijf” had opgenomen om de kans op winst te vergroten, bij een grote villa in Oud Valkenveen.
Die compagnon heette Dirk en was een oud marineklant. Zijn inbreng in de zaak bestond uit een gammele bakfiets, nodig om het “bedrijf” de nodige mobiliteit te verschaffen. Samen vormden zij een illuster span, dat voor de voet opkochten wat maar in roerende goederen van hun gading was. Daarbij waren zij niet afkerig om bepaalde “vaste” goederen, zoals zinken regenpijpen, loden dakbedekking en koperen buitenkranen roerend te maken en geschikt tot vervoer op genoemde bakfiets. Er dient bij gezegd dat zij vergaten toestemming van de eigenaars te verwerven. “Doe wel en zie niet om”, was hun devies.


In de vijver van die villa prijkte in al zijn dreigende, monsterlijke lelijkheid, een mijn. Een  groot rond geval, voorzien van ontstekingspennen, rustend als een enorm stekelvarken tussen de argeloze goudvisjes. De villa was eigendom geweest van een gewezen zeekapitein, die het tijdelijke voor het eeuwige had verwisseld. Naast de villa had hij aan zijn bedroefde weduwe de erfenis gelaten van een tijdbom in de vorm van de helse machine in de vijver.

Die zeebonk moet een man geweest zijn met zeldzaam soort sadistische inborst. Bij leven had hij hardnekkig geweigerd zijn echtgenote in te lichten over de al dan niet gevaarlijke staat van het kolossale “Marine-ei”. Ook bij overlijden verschafte hij geen nadere informaties, zo zijn bedroefde weduwe in een permanente staat van doodsangst achterlatend. Mogelijk zat de man ergens in het geestenrijk besmuikt te grinniken om de poets die hij haar postuum bakte.

Hoewel compagnon Dirk geen briljant maritiem deskundige was op het gebied van vernietigingsmiddelen waarmee de marine zich behelpt, had hij toch voldoende kennis om te weten dat zo’n  zeemijn, naast het mooie vermogen om er een slagschip mee in de lucht te doen vliegen, in haar inwendige ook waardevolle onderdelen in brons en rood koper bevat, terwijl zijn onvriendelijke buitenmantel een goed gewicht aan ijzerwaarde vertegenwoordigt. Kort en goed, het monster zou, mits omzichtig behandeld, een niet geringe verdienste opleveren voor wie hem in eigendom verwierf of … een snelle reis naar het Hiernamaals achter de kapitein aan. Het is maar hoe je het bekijkt of hoe de mijn zich zou gedragen. Dus boden de kooplui de weduwe aan om de ijzeren kwelgeest van haar te kopen.

De door angst geteisterde weduwe bleek grif bereid haar nachtmerrie voor “noppes”(Bargoens voor gratis) aan de handelaren over te doen op voorwaarde dat zij zich tijdens de takel- en transportwerkzaamheden ver uit de buurt mocht begeven. Safety first, nietwaar?

Laat ik u nu vertellen dat laden en vervoeren op een kreunende bakfiets van zo’n gevaarte van honderden kilo’s geen sinecure is. Van de kooplieden werd al hun technisch vernuft en handigheid gevergd, vóór het enorme geval bij ons thuis achter op de plaats van het mishandelde voertuig was afgeladen.
Het onding had gewillig met zich laten sollen en was niet voortijdig geknald. De nachtmerries van de kapiteinse behoorden tot het verleden….de onze begonnen.
Het “ding” was in zijn huidige vorm onbruikbaar. Het diende in handzamer moten gedeformeerd te worden. En daarin lag de kern van het probleem. Zolang er goedaardig met hem gesold was, had hij zich rustig gedragen. Een andere zaak was hóe hij zou reageren wanneer de slopers/handelaars een operatie aan de ingewanden gingen uitvoeren.

Nadat de mijn dagenlang als een boosaardig koekoeks-ei zijn niet uit te vlakken aanwezigheid aan ons had opgedrongen, kwam het moment dat vader en compagnon Dirk de onruststoker voor een “behandeling” te lijf gingen. De gereedschappen die zij bezigden, waren niet bepaald fijn chirurgische instrumenten. Persoonlijk zou ik een voorhamer, beitel en breekijzer niet zo willen betitelen.
Dirk was, zoals gezegd, ondanks zijn verblijf bij de marine geen deskundig expert op het gebied van mijnen, die dat strijdmachtonderdeel in vijandige wateren deponeert en zich niet bewust wat voor gevaren in zo’n hels apparaat verborgen lagen.
Dát bleek uit zijn opmerking vóór de aanvang der werkzaamheden: “We rammen er maar op los en zien wel wat we tegenkomen!”
Dat ze toch rekening hielden dat hen wat kon “overkomen”, bewees hun genomen voorzorgmaatregel. Ze bouwden eerst een muurtje van zandzakken om eventueel ontploffingsgeweld te temperen en de dierbare familieleden te beschermen. Nee, zó onnozel waren ze nou ook weer niet, dat moet u vast niet denken.

Het zou te ver voeren, al de formidabele dreunen op te noemen die ze het monster met de voorhamer verkochten. Bij de eerste denderende klappen, doken wij spontaan weg achter de zandzakkenmuur. Maar omdat het geval geen aanstalten maakte om te “knallen”, ebde de angst langzaam weg en verplaatsten wij onze belangstelling dichter in de nabijheid van de zwetende slopers. Na het afkappen van een groot aantal vastgeroeste moeren en bouten en het opdoen van een respectabel assortiment blaren, waren de heren zo diep in het inwendige afgedaald, dat zij daaruit een  koperen bol opdiepten.
Het was een babyminiatuur van haar ouwe moer, maar zonder haar venijnige stekels, vrij zwaar en voor driekwart gevuld. De korrelige inhoud bracht bij heftig rammelen een sinister geluid voort, als het klepperen van doodsbeenderen. Dirk raapte al zijn summiere kennis van detoneermiddelen bijeen en verklaarde dat de mysterieuze bol gevuld moest zijn met “pikeriniezuur” (Picrinezuur, gele kristallijnen verbinding, explodeert bij plotselinge temperatuurstijging) een ontploffingsmiddel zó boosaardig dat het al uit elkaar dreunt als je er alleen maar kwaad naar kijkt. Vader bestreed die theorie, wijzend op het feit dat Dirk de bol heftig langs zijn flaporen had gezwengeld, zonder dat mans hoofd van de romp gescheiden was. Dáár was wat voor te zeggen.
Omdat water de eigenschap heeft de kracht van helse machinerieën te neutraliseren, werd de koperen kokosnoot in een emmer water gedeponeerd. Daarin werd het onrustbarend en intens groen! Wat te doen met de raadselachtige bol? Weggooien was zonde. Het was van fijn roodkoper en dat was geld waard.

Op dat moment deed de Gooise Moordenaar zijn intrede in het verhaal. Het was een trammetje dat door het stadje reed en die zijn naam had verkregen om zijn onhebbelijke gewoonte voetgangers en fietsers te verpletteren. Wel stiet het te pas en onpas als waarschuwing schelle kreten uit, vooral als hij stoombrakend door de Utrechtse Poort zeilde of erbarmelijk gierend langs het Glazen Paleis om via de Vijf Loodsen het stadje te verlaten, maar toch was het regelmatig mis en moest hij weer opgevijzeld worden om een verkreukelde fietser er onderuit te halen. Dit trammetje bracht de oplossing voor het raadsel.

Na het vallen der schemering sloop vader met de bol onder de jas tegen de boezem geklemd, weg. Een uur later kwam hij terug. Hij toonde triomfantelijk de gewezen bol. Zo plat als een briefkaart!
Op veilige afstand, gehurkt achter het monument van Jan Amos Comenius en met de vingers in de oren, had hij de bol op de tramrails uitgeprobeerd. De Gooise Moordenaar had er gedienstig overheen gehobbeld! Zonder er ook maar één wiel bij te verliezen.


Jarenlang heb ik het tramstel, een vierkant parmantig locomotiefje met twee wagonnetjes, met gemengde gevoelens bekeken. Als ik naar de machinist keek, leunend uit zijn raampje en tevreden lurkend aan zijn kort pijpje, zag ik steeds weer in gedachten de man, compleet met pijp en metalen onderdelen, in snelle vaart ten hemel stijgen.

Hij had beestachtig gezwijnd. Onbewust een groot gevaar getrotseerd. Tegen een “mijnlading” voldoende om een zeekasteel in de lucht te laten vliegen, was zijn kneuterig trammetje geen partij geweest. Hij heeft nooit iets geweten en nog lang zijn pensioen genoten. Het geluk is met de domme. Maar misschien bestaat er wel een beschermengel voor eenvoudige zielen. Zoals een machinist van een lokaal trammetje.

Snippers van leven 7 - Een barstende pastoor

Een barstende pastoor

Vader had in de rampzalige crisisjaren ca. 1929 tot l934, waarbij de huidige crisis in vergelijking maar een lachertje bij is, groot gebrek aan financiële middelen, maar genoot als werkloze wel veel vrije tijd. Immers, het verplichte stempeltje dat iedere werkloze voor 10 uur op het stempellokaal moest zetten ter controle dat hij niet aan het werk was, betekende nu eenmaal geen dagtaak.

Om de karige geldmiddelen (13 gulden en 50 cent steun per week) aan te vullen, rommelde hij stiekem in de sector lompen, lege flessen en oude metalen. Dat laatste dreef hem ook tot de rampzalige aanschaf van een oude zeemijn waarvan niemand wist of 't kreng nog kon ontploffen (u kunt er later nog een smeuïg verhaal over lezen), maar die waardevolle metalen in zijn binnenwerk had  Dat vergaren van lompen, metalen en lege flessen moest heimelijk gebeuren, want alle verdiensten verkregen uit werk of handel naast de schrale uitkering, moest opgegeven worden aan de toenmalige MAATSCHAPPELIJKE STEUNVERLENING die de uitkeringen verstrekte en dan korting daarop toepaste. Iets waar hij begrijpelijk weinig voor voelde.

Aan de verwerving van die lege flessen was een aardige anekdote verbonden. Als kind hoorde ik hem eens tegen mijn moeder zeggen: “Die pastoor zuipt zich nog eens te barsten aan de wijn!”
Nu had ik, als diep gelovig jongetje grote eerbied voor mijnheer pastoor. Hij was voor mij voorwerp van absolute aanbidding, een ontzagwekkende autoriteit met relaties bij de hoogste Baas en uitstekend boven de lange rij Heiligen die door mij vereerd werden, zelfs boven de, om zijn vrijgevigheid zo geliefde, Sinterklaas.
Want dát waren allemaal dode heiligen en hij leefde. En hóe! Bijna 2 meter lang en 1 meter in omvang, was hij met zijn nijlpaardbuik geen figuur die je licht over het hoofd zag. Zijn hoofd was groot en rond en bij neus en konen paarsblauw. En deze eerbiedwaardige figuur (waar u later ook nog meer over kunt vernemen)  bleek nu, door die opmerking van mijn vader, naar mijn idee een toekomstige martelaar te worden voor de “enige, ware, Heilige Roomse Kerk”.

Dat leek mij een vreselijk lot. Eens te moeten “barsten” als gevolg van je heilige taak. Dat hield namelijk onder meer in dat bij het celebreren van de Mis, waarbij het ritueel voorschreef, dat daarbij een teugje wijn gedronken werd en de Consecratie werd genoemd, de
priester een kelk, waarin vooraf de misdienaar via een zilveren inschenkkan wat wijn had geschonken, omhoog hief en de kelk leegdronk. De alcoholische drank verbeelde het bloed van Christus te zijn.

Pas veel later heb ik begrepen, dat vader niet op die minimale hoeveelheid duidde. Mijnheer pastoor was namelijk zo welwillend zijn lege wijnflessen aan Pa’s handel af te staan. Vandaar!

maandag 3 december 2012

Snippers van leven 6 - Een wielerronde

 Een wielerronde 

De volgende dag had vader hem opgehaald om die trein te zien. Aan het stuur van zijn oude fiets bungelde een koper belastingplaatje, toen voor iedere bezitter van een stalen ros verplicht. Maar een werkeloze kreeg reductie op die rijwielbelasting. Hij hoefde maar twee gulden vijftig te betalen en kreeg dan een plaatje waarin een rond gat was geponst. Een mild gebaar van minister Colijn voor de honderdduizenden werklozen in die crisistijd. Dat zo’n plaatje een man smadelijk als werkloze aanwees, scheen hem minder te deren.
Vaak wist mijn vader wel een betere bestemming voor die knaak, die eens per jaar werd verstrekt bij het wekelijkse steungeld van dertien gulden vijftig. Bijvoorbeeld voor een paar schoenen als ik weer eens met de tenen door de neuzen rondslofte. Dat hij dan voor de rest van het jaar schichtig als "wetsovertreder" rondpeddelde, deerde hem minder. Veel werklozen deden dat en spaarden de bekeuringen op. De tot rust gedoemden, gingen dan gewoon een paar dagen "van achter de bomen bikken” (Bargoens voor in de gevangenis zitten). Ze hadden toch niets te doen en in dat Rijkshotel was kost en inwoning gratis.
Vader had een vriend met de bijnaam Boko, die in het trotse bezit was van een racefiets, waarop hij een indrukwekkende snelheid ontwikkelde. Maar wél in bezit van een plaatje. Samen rijdend op de lange rechte weg langs de Muidertrekvaart, Boko beheerst peddelend op halve kracht naast mijn zwoegende vader op zijn "oude barrel" (Bargoens voor roestige fiets) ontwaarde zij, geposteerd op de weg twee agenten: lange Hooier en Kamer, bijgenaamd de Neus om de enorme aanplant die moeder natuur in een speelse bui hem midden in het gelaat had geworpen. Zij hielden controle op het verrekte plaatje. Mijn vader had die niet. Terugkeren zou té verdacht zijn.
Onder de uitroep: “Geen paniek, hou je maar aan mij vast!” boog Boko diep over  zijn stuur en koerste onvervaard op de gerechtelijke obstakels af. Op korte afstand gekomen, richtte hij zich op, schrok onbedaarlijk, wendde het karretje en spurtte pijlsnel terug.
Alarm bij de agenten. Dat was zéér verdacht. In de consternatie voerde vader zijn misdrijf, het manco plaatje, ongemerkt langs de gerechtsdienaars.
Lange Hooier zette op zijn zware dienstfiets de achtervolging in, luidkeels "HALT" roepend. Maar spoedig staakte hij het nutteloze geschreeuw. Hij kon zijn adem beter gebruiken. Boko, kennelijk doof voor het geroep, blikte in het spiegeltje op zijn stuur en zorgde angstvallig dat de afstand tussen hem en de blauwaanlopende politieman geen meter korter werd. Volgens nauwkeurig gepland traject voerde het racecircuit in een kilometers wijde cirkel terug naar de plek waar de wachtende collega de wegrenners zag naderen. Met zijn laatste adem brulde de achtervolger: “Houdt hem! Hij heeft geen plaatje!”



De aangeroepene ging met wijdgespreide armen, alsof hij een hollend paard tot stilstand moest brengen, midden op de weg staan. Het was niet nodig. Rustig bracht de “Untouchable“ zijn vervoermiddel tot stilstand en wees bereidwillig op het omstreden plaatje, dat onschuldig aan zijn stuur bengelde.

Snippers van leven 5 - Het ziekenhuis

Het ziekenhuis

En hij wás flink geweest, hoewel dat gruwelijk pijn had gedaan. Te veel pijn en schrik voor een jochie dat pas 7 was geworden. Hij was een armelui’s kind en daarmee hadden ze niet veel consideratie. Net als de aanblik van die stoomtrein, zou hij de verschrikking van de operatie nooit  vergeten.
Het had plaatsgevonden in het Majella Ziekenhuis te Bussum. Een groot deel van het verplegend personeel bestond toen uit zwart geklede nonnen, het gelaat omlijst met een witte kap. Op de nooit bevruchte schoot van zo’n non, de armen stevig vastgesnoerd en een lederen schortje voor, had hij de ingreep ondergaan. In die tijd zonder narcose of verdoving.
Het gebeurde in een klein, luguber aandoend, benauwd kamertje, zonder vensters. Aan de wand brandde een petroleumlamp. De chirurg, gekleed in een lange witte jas en een spiegelende ronde reflector op het voorhoofd, een humeurig man, had kortaf gezegd zijn mond open te doen.
En moedig had hij die wijd open gedaan voor die man, die resoluut een glimmend instrument in zijn keeltje had geduwd. Nog herinnerde hij de pijn en de stikkende benauwdheid die daarop volgde en de weeë smaak van bloed. Hij had zich daarna in slaap gehuild in het smalle witte bedje.
Tevoren had een verpleegster hem toegesnauwd: “Hou toch op met je gejank, rotjong!” Maar zijn keeltje deed zo zeer en hij had een verschroeiende dorst.
En toen… was die non bij zijn bedje gekomen. Zacht had zij zijn haar gestreeld en troostend tot hem gesproken. Nooit ook vergat hij deze weldaad en het ijsklontje dat ze hem in de mond had gestopt.
Zo liefde een gezicht kan tonen, ik geloof, het zou het hare zijn!
Want dat jongetje was ik!

Snippers van leven 4 - De trein

De trein

1934. De kleine jongen stond aan de hand van zijn vader, een dikke das om zijn hals geknoopt, voor de gesloten spoorbomen en hoorde trillend van spanning en een beetje angstig het aanzwellend geluid van de naderende sneltrein naar Amsterdam. Het was voor de eerste keer in zijn leventje, dat hij dit mocht beleven. Hij was helemaal gek van treinen en had er halsreikend naar uitgezien.
Zij hadden lang moeten wachten, voordat de grote spoorbomen bij de overweg Vlietlaan / Generaal de Lareijlaan te Bussum naar beneden daalden. Vader ging, als werkeloze, nooit met de trein en wist niets van dienstregelingen. Zo hadden zij maar op goed geluk gewacht tot het grote moment was aangebroken.
Er voer een trilling door de grond en plots, nog onverwacht, denderde een zwarte locomotief, een donderende massa staal, dreunend in een orkaan van geluid, als een voorwereldlijk monster, vonken, rook en damp spuwend voorbij.
Het lawaai was oorverdovend en angstig drukte hij zich tegen zijn vader aan. In een lange rij volgden de wagons, de wielen in ritmisch takke-tak-takke-tak-takke-tak cadans ratelend over de verbindingsnaden van de rails. De zoevende luchtstroom van de voorbijflitsende rijtuigen deed de haren op het hoofdje van het kind wapperen. Luid gilde de stoomfluit bij het passeren van het station Naarden-Bussum, waar het op volle snelheid langs daverde. Langzaam verminderde het rumoer en stierf weg in de verte. Vaag hing nog het aroom van rook en damp en een lichte sluier van opgewerveld stof. Het jongetje zuchtte diep van verrukking en keek dankbaar op naar zijn vader, die hem dit onvergetelijke genoegen had bezorgd. Het was de beloning hem beloofd als hij zich flink zou houden bij zijn amandeloperatie, die een dag tevoren had plaatsgevonden.


Snippers van leven 3 - Het Gooi

Het Gooi

Toen God de wereld schiep hield Hij een mooi stuk apart en vlijde dat tussen de armen van Eem en Vecht. Een kostelijk juweel, een uniek brok natuurschoon, een hart van smaragd voor het landje dat later Holland zou heten.
Nergens vindt men zoveel natuurschoon, bos, heide, weiden, rivieren, meren, plassen en strand, geconcentreerd op zo’n klein gebied van ca. 150 km².
Ten oosten en westen begrensd door veen en zandgronden met de grote parels van plassen in Loosdrecht, Kortenhoef en Ankeveen, aan de zuidkant het fraaie Gooiersbos uitlopend tegen de helling van de Rading. In het noorden het zonspiegelende IJ en Gooimeer, dochters van het vroegere Ijsselmeer en kleinkinderen van de oude Zuiderzee.
Strikt genomen behoren dorpen als Loosdrecht, ‘s Graveland, Kortenhoef en Eemnes niet bij het Gooi, maar zij liggen tegen het Gooi aangegroeid en ook ingebed in de lieflijke omarming van Eem en Vecht, terwijl zij door historie, economie, cultuur, geologie, genealogie en vooral natuurkundig, verwant, vermengd, gehuwd en verstrengeld zijn met de Gooiers. Daarom durf ik genoemde dorpen eigenmachtig bij het Gooi te annexeren.
Het Gooi is kern of middelpunt. Trek met de passer een kring om Nederland en u zult bemerken dat de punt daarvan precies in het Gooi staat. Zij is die status zeker waard. Nergens vindt men zoveel goede en aangename dingen, zoveel karakter en aantrekkelijk leefgebied, zoveel bezienswaardigheden als kerken, kastelen, musea, vestingwerken en oude gebouwen.
Wie voor het Gooi het hart opent, krijgt haar lief en zij zal uw liefde beantwoorden. Dan biedt zij meer vreugd dan welke minnares ook. Romantiek, nostalgie, schoonheid, verstrooiing en amusement. Zij sluit u in de armen en leidt u door haar vorstelijk domein. Heeft u wel eens in de vallende avond bij het laatste zonlicht door haar heide gewandeld, terwijl de westerkim rood verkleurt of gezeten aan het stille strand van de vroegere Zuiderzee met alleen het klaaglijk geroep van vogels boven het watervlak? Stond u eens stil op het sluisje van de Oude Haven in Naarden en voelde u de weemoed om vervlogen tijden die zij ademt? Zat u ook tegen de dijk, de trouwe
wachter en beschermer tegen de woede van de Zuiderzee met daarboven de diepblauwe hemel, die zich nergens zo eindeloos en ruim koepelt als boven het Gooi? Kent u de vrede die uitgaat van een ondergesneeuwd
landschap op een vroege zondagmorgen, met alleen het geblaf van een hond op een verre boerderij? Liep u, in regenpak gehuld in de regen door de Gooise bossen en zag u het bladerdak verkleuren in gouden gloed en in de lente weer pril groen oplichten onder Gods penseel? Zeilde u ook eens over haar plassen met de wind zoevend in de zeilen en strelend door uw haar, het water murmelend langs dolboord en bruisend voor de boeg? Waar vond u meer ruimte en vrijheid?
Kent u de schoonheid en weidsheid van een polderland in de warme middagzon en de blauwe droom van de schemer aan de verre einder, onder een hemel van blauw azuur, onpeilbaar hoog boven het landschap van de
Eemnesserpolder? Fietste u op een mooie voorjaarsdag langs het zilveren lint van de kronkelende Vecht of rustte u uit aan de oever van de Eem?
Waar ziet u zoveel scheefgezakte huisjes, als vermoeide grijsaards leunend tegen elkaar, met in hun binnenste oude, nooit opgeschreven verhalen. Of de vele, rietbedakte boerderijen als geduldige wachters in de tijd. De oude haventjes, eens rustplaats voor vissersschepen.
Dit en nog veel meer biedt het Gooi. Het gezegend gebied waarin het stadje ligt waar ik geboren ben, lang gelee.

Snippers van leven 2 - Vroegste herinneringen

Vroegste herinneringen

Ik werd geboren in een vestingstadje. Een onbetekenend stipje in de ruimte rondom, die aan de noordzijde overging in het blauw van de getemde Zuiderzee, nu een spiegelend meer uitgestrekt tot de horizon, waar het onmerkbaar vervloeide in het nevelige grijs der einder.
Op de landkaart bekeken, is het een nietig rondje en van bovenaf, in vogelvlucht bezien, door de scherpgelijnde vormen van de bastions, net een sterretje, parmantig prikkend uit de enorme uitgestrektheid.
Maar met al zijn onbeduidendheid, genoot het bekendheid om zijn respectabele ouderdom en de bewogenheid van zijn geschiedenis.
Vanaf haar ontstaan hadden rampen en onheilen het plaatsje geteisterd. De ruiters van de Apocalyps: oorlog, honger, dood en de pest, waren de poorten niet ongemerkt voorbij gegaan. De Zwarte Dood, de beruchte maaier uit de donkere Middeleeuwen was ook de sinistere gast geweest en had zijn tol geëist van de toenmalige bewoners.
De wilde golven der Zuiderzee hadden het overstroomd. Vreemde legerbenden omsingelde het en sloegen beleg. Dan waarde het hongerspook door de straten. Het onderging de gruwel der Spaanse Furie en een groot deel der bevolking werd, na een laffe woordbreuk van de (edelman) overste Juliano Romero, vermoord.
Don Frederik, Spaans bevelhebber en bastaardzoon van de Hertog van Alva, riep d.m.v. een trommelslager de inwoners op zich in het stadhuis te melden voor het afleggen van de eed van trouw aan Koning Philips. Toen zo’n 500 mensen daarin waren, werd met een trompetsignaal het sein tot moord op de weerlozen gegeven. Ook in de Grote Kerk waren veel mensen gevlucht en werden daar vermoord. Nog zijn de bijlslagen der moordenaars in de dikke eiken deuren te zien. Nog leeft op vele plaatsen de herinnering voort aan die gruweldaden. Ronde ijzeren kanonkogels, gemetseld in de muren van oude gebouwen en tekens in monument en op schrift getuigen van het verschrikkelijk verleden.
Het zijn historische feiten die niet in dit boek passen, maar die ik memoreer uit eerbied en liefde voor het gemartelde stadje waar ik geboren ben en die mij in mijn kinderjaren omarmd heeft in de beslotenheid van haar wallen.
Ik heb haar lief, nu nog na vele jaren, omdat ik binnen haar muren mijn jeugd doorbracht. Zij leverde de decors waar tussen ik leefde en was de plaats waar ik een deel van mijn leven sleet.
Vergeef me lezer dit sentimenteel begin en mijmerij over een, voor een buitenstaander oninteressant stadje. Maar heeft niet ieder mens zijn tedere gepeinzen aan het plekje waar hij ter wereld kwam?

Snippers van leven 1

Vertellingen uit het leven en het Gooi, Allerhande en Humor
Snippers van leven

 
Sinds onheuglijke tijden wentelt ons aardbolletje door het diepzwarte met sterren gespikkeld heelal.
Van de miljarden mensen die daarop leven en hebben geleefd, over hun handel en wandel, wel en wee zijn boeken te schrijven.
De inhoud met beschrijving van hun daden, woorden, gevoelens, liefde, haat, hoop vrees, enz. heel het boeiend exposé van het menselijk leven, zou bizarder, ongelooflijker of in wat voor superlatief ook beschreven zijn. Aan de goden is het vergund ze te lezen.
De verhalen en gebeurtenissen in de serie Snippers van Leven vertellen van familie, personen en gebeurtenissen waarmee ik te doen had. Voor zover het mijzelf betreft is het geen compleet en sluitend verslag, om het simpele feit dat de man die dit schrijft nog zijn rol meespeelt in het toneelspel dat “het leven” heet. Slechts een paar
handenvol heb ik uit mijn herinnering en jeugd gegrabbeld en dingen opgetekend, die ik bij anderen observeerde. Korte snippers waarmee ik u hoop te plezieren. Droevige zaken ontbreken, ook het persoonlijke verdriet. Het was er wel, maar dat stopte ik weg in het doosje der humor."Humor is een mooi doosje om verdriet in te bewaren".
Oprecht deed ik mijn best iets van die, heilige niet te definiëren zaak in en door het geschrevene te mengen. Niet de platvloerse humor der bulderende dijenkletsers, maar het milde, het stille, dat even hartverwarmend door het binnenste vaagt als een plotselinge zonnestraal over een donker landschap. Samen met muziek beurt het de
mens met tovervingers op boven de sleur van het allerdaagse en doet hem verwijlen in hoge, zon doorlichte ruimten waar alle aardse leed en kommer vluchtig vervaagt.

Niet altijd werd de kaarsrechte weg der waarheid aangehouden, omdat ik soms de verleiding niet kon weerstaan wat humoristisch franje toe te voegen. Hopelijk wordt mij deze “dichterlijke vrijheid” vergeven.
Wel, dat was het dan. Meer kan ik vooraf niet bieden. Zo u op het eind van deze serie  mocht zeggen; "Nou ja, het is zo zo", bedenk dan dat ik mijn best heb gedaan. Denk aan het wijze advies, gegeven aan de
gasten van een cowboysaloon in het Wilde Westen:

“ GELIEVE NIET OP DE PIANIST TE SCHIETEN, DE MAN DOET ZIJN BEST ”.