DE ZWERVER
Des morgens is Hij langs gegaan.
Bleef hier en daar ’n wijle staan.
Maar niemand heeft Hem opgemerkt.
De mens, die keek niet om….hij werkt.
Des middags, helle schittering
van zon, die heet te branden hing.
Nog geen die van Zijn aandacht weet.
De mens, die keek niet op….hij eet.
Des avonds , straten recht en leeg.
Geen een van wie Hij aandacht kreeg.
Want veilig warm in ’t huis’lijk stee,
de mens, hij rust en kijkt t.v.
Des nachts, achter een zolderraam,
daar vouwt er een de handjes saâm.
En verdergaand weet Hij nadien,
een kind, die heeft Hem toen gezien.