woensdag 20 februari 2013

Snippers van leven 35 - De Vlo

De al eerder beschreven Ome Henk of Henk de Leugenaar, had een zoon die, om onnaspeurlijke reden, door iedereen “Broer “ werd genoemd. Hij was klein van stuk, wat hem goed van pas kwam in zijn werkplaatsje, een grotachtig keldertje onder het huisje langs de Nieuwe Haven. Want door de enorme rommel en gereedschap daarin opgestapeld, zou een man van normaal postuur zich amper kunnen bewegen. Het was een mannetje die de rapheid van een vlo bezat en als zodanig ook werd betiteld. Hij kon een aapachtige snelheid ontwikkelen en had iets van het facsimile van dat dier.

“Broer” was Manusje van alles. Rijwielhersteller, reparateur van buitenboord en andere motoren, bouwer van boten, wagens en verder alles wat die of degene op mechanisch, rollend of varend gebied nodig had.
Tot laat in de avond klonk zijn gehamer over het grachtje. Hij genoot grote populariteit om de imposante “kunststukken”, die hij vervaardigde voor de jaarlijkse Venetiaanse Gondelvaart. Om die gondelvaart, besloten door een groots vuurwerk, was het stadje befaamd. Het vond plaats op 31 augustus, de verjaardag der koningin.
Er waren dan veel festiviteiten. Wij gingen als gezin vroeg in de middag naar de “bedekte weg” een breed grindpad met forten en wallen, die rond de vesting liep. Vandaar hadden wij een riant uitzicht op het Ravelijn, een driehoekig eilandje in de buitengracht rond de vesting.
Op dat eilandje vonden evenementen plaats, zoals gymuitvoeringen en koorddansen. Rond het eilandje cirkelden snelle motorboten, die het water schuimend opwierpen en achter hen waterskiërs. Het toen nog onbekende fenomeen werd “planking” genoemd en de waaghalzen die zich in ijlende vaart achter zo’n brullende, voortrazende boot op een brede plank over het water lieten sleuren, kregen luid applaus. Welk feestelijk evenement uit deze tijd, Europacupfinale, of wat voor festiviteit ook, kan zich meten met die grandioze, onvergetelijke Gondelvaart met vuurwerk?

Het mooiste moment kwam als de schemering viel. Dan werden honderden vetpotjes op de vestingmuren aangestoken. Al die lichtjes spiegelden zich als een snoer lichtende kralen in het water. Op de hoeken der muren werden stapels oude autobanden aangestoken. Dat was het sein de gondelvaart te starten. Een honderdtal geïllumineerde vaartuigen, groot en klein, voer langzaam rond het ravelijn. Het was een feeëriek schouwspel, al die fraai versierde en verlichte boten met hun kunstige opbouw in linie varend om het eiland. Er waren prachtige stukken bij, allerlei thema’s uitbeeldend, vervaardigd uit latten, buizen, linnen en met fietslampjes verlicht. Pronkstukken waarin weken huisvlijt tot in de kleine uurtjes was gestoken.

Bij zo’n gelegenheid, in 1934, toonde Broer zijn capaciteiten als “vliegtuigconstructeur”.
In de weken voor Koninginnedag verrees op een oude zolderschuit een fantastisch bouwsel. Een zuiver replica van de “UIVER”, het KLM toestel dat in het voorjaar de handicaprace naar Melbourne had gewonnen. Een weergaloos kunstwerk dat op de dag van de gondelvaart in ons grachtje dreef. Geconstrueerd uit elektra buis, latten en linnen, compleet met registratietekens op de in aluminiumkleur geschilderde romp en vleugels en met tweehonderd fietslampjes verlicht. Het had “hét Stuk” van de gondelvaart moeten zijn. Had!! Want Broer had een “dofsnuiver” (Bargoens voor fatale fout) gemaakt! Hij had zich verkeken op de Pijp! De UIVER van Broer bereikte nimmer zijn doel, het tracé van het gondelvaartparcours. Hij had verzuimd de Pijp te meten. Zijn UIVER kón die smalle doorgang naar de buitengracht niet passeren. De afstand tussen de gemetselde muren was zesenhalve meter. En Broer had zijn vliegtuig een vleugelspanning van zeven meter gegeven. Die vijftig centimeter belette de UIVER uit te vliegen. Op zijn bekende degelijke manier had hij de vleugels gelast. Voor demontage was de tijd te kort!

Toch was het een mooi gezicht, dat geweldige vliegtuig, statig drijvend in het haventje. De feestcommissie is komen kijken. Zij gaven de ontgoochelde vliegtuigbouwer naast hun complimenten, een fraaie troostprijs. De UIVER trok dagenlang veel bekijks. Speciaal als zijn boordlichten brandden. Ons haventje bezat zó een poosje een waarlijk vreemde eend in de bijt waar de twee zwanen in ons grachtje de eerste tijd blazend omheen zwommen. De KLM vogel had een handicap van twaalfduizend kilometer overwonnen. Maar een handicap van de twaalf meter lange Pijp werd zijn naamgenoot noodlottig.


Snippers van leven 34 - Chris de zeeman

Wij hadden een achterbuur. Ome Chris, een werkloze zeeman. Ondanks dat Ome, was hij geen familie. Hij woonde met vrouw en kind in een klein huisje in de Kattenbak, het enge straatje achter de haven. Een smalle donkere sleuf, waar het zonlicht amper doordrong. Het rook er muf en schimmelig en de muren waren aan de onderzijde groen uitgeslagen. Tussen de met kolenstof besmeurde kinderhoofdjes, glommen plasjes zwartachtig water die zelden opdroogden. De constante stank van bederf en verrotting had het de toepasselijke naam “De Kattenbak” opgeleverd.
Door een gril van het lot was in die benauwde kooi een vrije vogel gevangen. Na veel verre havens op de grote aarde binnengevaren te zijn, was uitgerekend dit iele plekje bij een dood haventje zijn láátste haven geworden. Als een verdwaalde vogel, vermoeid aanwiekend uit wijde verten, was Ome Chris daarin neergestreken. Een al wat ouder wordend man, aan de verkeerde kant van de vijftig. Gewezen zeeman, avonturier, dromer, halfslachtig kunstenaar en scharrelaar in ongeregeld goed. Hij bouwde scheepsmodellen waar ik niet bij weg te slaan was, zuiver op schaal, met masten en draadjes en vol kneuterige patrijspoortjes en hij kon zó mooi tekenen dat ik  tranen in de ogen kreeg. Het waren vaardigheden die hij zich meester had gemaakt op lange avonden aan boord van een schip als het zich voortploegde door de grauwe eindeloosheid der wijde zee.
Ondanks zijn gevorderde leeftijd had hij een jonge vrouw gevonden. Een klein kordaat wijfje, die hem met zachte hand, maar resoluut gekortwiekt had. Zij, en het kind, waren de ankers die hem definitief gekluisterd hielden. Zijn schip was voorgoed gestrand.
Hoewel hij tegen de zestig liep, ging hij fier rechtop, de lange gestalte slechts even gebogen in de schouders. ’s Winters en ’s zomers, altijd liep hij op sandalen met de borst bloot. Tussen de V-vormige opening van zijn hemd gluurde de monsterlijke kop van een getatoeëerde draak. Hij had een gebruind en verweerd gezicht, door weer en wind gelooid, waarin honderden vouwen en plooitjes geëtst waren.
De markante kop met brede scherp gesneden mond, had iets wreeds en ongenaakbaars. Een indruk die echter teniet werd gedaan door zijn ogen. Die waren het meest opmerkelijke aan zijn verschijning. Helle, lichte ogen, vriendelijk en klaar, waarin iets lag van de wijde ruimte der Oceaan en het diepe blauw van de hemelkoepel. Heel de wereld was hij rondgevaren. Van de West naar de Oost, van Noordkaap tot het verre zuiden rond de Kaap Hoorn. Hij had sterren op en onder zien gaan en de zon op zien komen over de Balearen, Rio en Hawaï. Van jongs af zwalkend over de wereldzeeën en zwervend te voet in verre landen, had hij de aarde tot in de verste uithoeken doorkruist. De grote aardbol was zijn thuis geweest en vaderland. De grenzen daarvan de streep der horizon.
Als soldaat had hij gevochten onder vreemde vlag en avonturen meegemaakt onder de brandende woestijnzon en ontberingen geleden in de steppen en sneeuwvelden van Rusland. Steeds verder dolend, vervuld met jagende onrust en in het hart de verre roepstem van onontdekte dingen achter de vage einder, waaraan hij geen weerstand had kunnen bieden, was hem nooit de veilige rustplaats van een thuis, vrouw en kinderen deelachtig geworden. En nu, moe gezworven, had hij wat laat geluk gevonden in het kleine huisje, in een onbeduidend stadje van een landje dat een stipje was op de wereldkaart. Daar vond hij rust, maar niet dát wat hij levenslang gezocht had. Op al zijn zwerftochten had hij een droom meegedragen. De droom eens de “Waarheid” te vinden, de zin van alles en de oplossing van het mysterie dat “leven” heet.
Het antwoord was onbereikbaar gebleven en hij had daarin berust. Hij was zwijgzaam geworden, een man die weinig woorden verspilde en met kort, bijtend commentaar een zaak, die in zijn ogen niet recht was, genadeloos met bitter sarcasme aan de kaak stelde. Hij had veel geleerd en ondervonden en daardoor het vermogen ontwikkeld dingen klaar te doorzien. Spottend lachte hij om de kortzichtige dwazen, die zich met open ogen lieten bedotten door gladde redenaars die hun toehoorders “besjoemelen” (Bargoens voor bedriegen).
Een zestal jaren voor het uitbreken der tweede wereldoorlog was er een felle verkiezingsstrijd gaande. De felste strijd ging tussen de rode broeders, de socialisten en de communisten enerzijds en de nationaal socialisten of fascisten anderzijds. Lieden die áltijd gelijk hebben! Hoog laaiden de emoties en politieke hartstochten op. Er waren veel acties en de tegenstanders gingen elkaar oraal en in daad te lijf. In kleine zaaltjes werden heftige redevoeringen gehouden. De redenaars wisten het puntgaaf te zeggen, ze mepten elkaar met klinkende argumenten om de oren en hadden van hun standpunt bezien elk onaantastbaar gelijk, waar net zoveel aan te verwrikken viel als aan de pijlers van een viaduct. Maar dáár was de kous niet mee af. De verbijsterde toehoorders verlangden haring of kuit. Zij moesten toch iets als hun vaste mening van die heren overnemen om die elders als hun stellige politieke overtuiging te verkondigen.
Ome Chris, die geamuseerd die bijeenkomsten bijwoonde, was altijd een der eersten die in de gaten had dat de heren een “Oratio pro domo” hielden, een “pleidooi voor eigen belangen” gelijk een ieder weet. Terwijl de mening van anderen nog als een dronken matroos van bak- naar stuurboord zwalkte, had hij al stevig de mast vast, die zoals bekend, in het midden staat. Zo kon hij de zaak met een paar woorden in juiste proporties terug brengen. Hij moest ze geen van beiden. Hij had op Rusland gevaren en daar na de revolutie een poosje rondgezworven en in praktijk staaltjes van de communistische heilsleer gezien die hem voor de rest van zijn leven daarvoor hadden doen schrikken. Ook het Nazi-rijk had hij bereisd. Ten tijde dat het fascistische Italië het weerloze Abessinië aanviel, riep de volkenbond op tot een boycot. Alle landen verplichtten zich Mussolini, de fascistenbaas geen olie te leveren. Maar Ome Chris had in Italiaanse havens Russische schepen vol olie zien liggen. Zij leverden hun doodsvijanden wél! Nog herinner ik mij dat enorme helwitte verkiezingsbiljet. Door de communisten neergestijfeld. Met grote, zwarte, dreigende letters stond daarop:

Van dat laatste woord dropen dikke droppels bloedrode inkt. Ome Chris, die met vader het fraaie affiche stond te bekijken, spuugde er minachtend op en commentarieerde: “Ze roddele over d’r famielje, ze benne broer en zus. Stop ze samen in ’n zak en lazer ze in de plomp. Dan verzuipe ze allebei!”
In de oorlog hebben de fascisten bewezen dat zij inderdaad dat oude gruwelhandwerk goed verstonden. Maar de aanklagers konden het óók, dat bleek later. Maar wist ik toen veel. ”Polletik” lag niet op mijn terrein.

Zo was Ome Chris. Een wijs man, die de huichelachtigheid van twee genadeloze Ismen scherp doorzag. Hij werd daarom eensgezind door die tegenpartijders gehaat om de vegen die zij uit de pan kregen. Vooral de heren NSB-ers lustten hem rauw. Maar twee van hun W.A.-ers, die “verhaal” kwamen halen, kregen zo’n pak slaag dat ze ijlings de benen namen vóór het verhaal uit was.
Later, toen de Moffen op hun spijkerlaarzen door het stadje stampten en zongen dat zij “Nach England wilden Fahren”, durfden zij ook “held” te zijn en sloegen hem gezamenlijk in elkaar. Een minne wraak. Als de leeuw moet gaan liggen, durven de jakhalzen wel te bijten.
Dat was Ome Chris. Dromer en filosoof. Een exotische vogel, gevangen in de Kattenbak.



Snippers van leven 33 - Pim

In het tot werkplaats verbouwde pakhuisje links van ons, bewoog zich overdag Pim. Hij was legermecanicien en belast met de taak het motorpark van het garnizoen rijdend te houden.
Hij zag er in zijn groene besmeurde overall ontstellend vies en vettig uit. Het was een knappe knul met krullend haar en ’n klein gitzwart snorretje.
Gehuld in blauwe rookwolken scheurde hij bij tijd en wijle met open knalpot over de gracht en langs het “Glazen paleis”, de woning van Schone Anna, op wie hij hevig en onrustbarend verliefd was. Zij was geen prinses die in een paleis woonde, maar het grote hoekhuis waarin zij woonde bezat zóveel ramen, dat het in de volksmond die naam gekregen had. Hun romance kreeg een droevig eind. Daar hij meer oog had voor haar dan voor wat anders, heeft hij zich met zijn barbaars knallende “Harley Davidson” in volle vaart vlak voor haar riante behuizing tegen de “Gooise Moordenaar” te pletter gereden. Dat was het einde van die onvergetelijke Pim. Schone Anna, de toenmalige seksbom van onze buurt, heeft er lang en diep om getreurd.

Als hij niet op motoren voortijlde of op andere wijze met die ondingen bezig was, liep hij bij ons in en uit, lichtte moeders katten aan de staarten van de grond, dronk onbetamelijk veel bakken “pleur” (Bargoens voor koffie), lachte dat het daverde, sloeg Ma kletsend op de billen en vulde ons schamel huisje met zijn oliestank en luidruchtigheid. Hij was buitengewoon vaardig in allerlei technische zaken. Had de T-Ford van de Pieperboer nukken, dan slingerde hij met  zijn wenkbrauwen het beestje weer op gang. Het bejaarde karretje had niets bij hem in te brengen. Bij motorkwaaltjes, echt of gesimuleerd, hoefde Pim bij wijze van spreken alleen maar kwaad naar het Fordje te kijken en het kwam onmiddellijk, uitsloverig ratelend op gang.
Ja, die Pim was een mooie! Motoren en vrouwen hadden geen geheimen voor hem. Vaak flaneerden giechelende meisjes over het grachtje en langs zijn werkplaatsje van waaruit zijn galmend gezang, begeleid met hamerslagen naar buiten klonk. Altijd hadden die grieten hem wat te vragen en de keren dat (toevallig) voor Pim’s stankhol de ketting van een damesfiets afliep, waren legio. Hij was dan direct zéér hulpvaardig en haalde fiets en dame naar binnen om te “helpen”. Ik vond het weer echt iets voor die aanstellerige meiden om bij dat reparatiewerk zó te keer te gaan. Vaak hoorde ik ze achter de gesloten deur gillen. Dan haalde ik minachtend mijn schouders op. Pim verstond zijn vak, dat wist ik. Om zó te gillen om een onnozele ketting! Poeh! …Hij kon nog wel wat anders.
Toch jammer dat zijn romance met Schone Anna in zo’n knal eindigde.