zaterdag 19 januari 2013

Snippers van leven 15 - Les aan Übermenschen

Het tweede geval gebeurde een aantal maanden na de Duitse bezetting. Verschillende artikelen begonnen reeds schaars te worden. Ook rookwaren. Ze waren nog niet op de bon, daardoor kon men op een bepaalde dag in de week een lange rij mannen voor de tabakswinkels zien staan. Men had toen nog eerlijke winkeliers die, de op die dag ontvangen voorraad, rechtvaardig aan hun klanten rantsoeneerden. Een politieagent hield toezicht en orde bij de winkeldeur en liet paarsgewijs telkens de klanten naar binnen. Mijn vader was bijna aan de beurt en stond vooraan.
Toen kwamen die twee SS-ers. Ook zij wensten te roken. Met hautaine minachting schoven zij de politieman opzij, en, de lange rij “dummen Holländer” volkomen negerend, wilden zij de winkel instappen.
Maar dát was onrecht. En dáár was Pa. Breeduit versperde hij de arrogantelingen de weg. Wees met zijn vinger gedecideerd naar de staart van de queue en verklaarde met zijn beste Duits, die hij zwervend door hun Heimat had opgedaan: “Hinten anschliessen! Das müssen sie auch in Deutschland!”
De “Herren” stonden verbluft. “So was! Ungehört!” Eén hief de vuist in slaggebaar en brulde, “Los, weg Mensch!”
Maar het “Mensch” deed geen stap opzij. Verblikte of verbloosde niet en hield de arm, in een soort mislukte Hitlergroet, de wijsvinger gestrekt, naar het eind der rij wachtenden. Dáár was hun plaats.
Eén van de haast in woede stikkende Edel Germanen, trok zijn pistool en zette het vader op de borst. Deze blikte minachtend op het schietwapen neer. Toen knoopte hij bereidwillig het overhemd los, trok de panden van elkaar als om de kogel beter doorgang te verlenen en sprak: “Na! Schiesst mir durch den Brüst! Ich verstehe kein Unrecht!”

Het had zijn einde kunnen zijn indien niet andere mannen hadden ingegrepen. Tientallen handen pakten hem beet en trokken hem weg. Voor díe overmacht moest hij wijken, maar met ere. Hiervoor week hij, maar niet voor onrecht!

Snippers van leven 14 - Strijd tegen onrecht

Mijn vader was een wonderlijk man met een gespleten persoonlijkheid. Hij kon enerzijds bijzonder ernstig zijn, maar anderzijds was hij een grote kwajongen. Maar een ding verafschuwde vader hartgrondig. Onrecht! Hij kon het niet zien of velen. Of het hemzelf of een ander werd aangedaan, was hem egaal. Hij nám het niet, nooit en onder geen enkele voorwaarde. Talloos zijn de keren dat hij doldriest tegen echt of vermeend onrecht ten strijde trok.
Drie voorvallen van zijn Don Quichotte -achtig optreden wil ik vermelden:

Het eerste bracht hem in conflict met Rooie Sien. Dat was de benaming die wij, kinderen, aan onze schooljuf hadden gegeven. Haar voornaam luidde “Cinderella”. Een mooie naam voor een “bekakt” (Bargoens voor verwaand) vrouwelijk wezen waar niet veel schoonheid aan te ontdekken was. Het was een deftig mens met voorname allures en rossige haren, vandaar die bijnaam. Op haar gestalte was letterlijk en figuurlijk nooit een man gevallen. Zij had de huwelijksboot gemist en langzaam verzurend zich daarbij neergelegd.
Zij bezat een fijn onderscheidingsvermogen voor de betere en mindere klasse. Zo zou ze nooit een kind van gegoede burgers een lichamelijke afstraffing toedienen. Daarvan konden wel de arme kinderen genieten. Zo kon ze mij, als klein plebejertje, hoewel ik toegegeven vaak straf verdiende, op een pijnlijke en geniepige manier aan het oor trekken. Ze zag letterlijk kans mij als een konijn, halverwege uit de bank te beuren. Nog ben ik van mening dat hierdoor mijn ene oor groter is dan de andere, daar zij haar knokige duim en wijsvinger met de kracht van een nijptang, steeds op hetzelfde oor schroefde.
Aanvankelijk verzweeg ik deze ervaringen voor mijn vader. Mij beklagen over verdiende kastijdingen had geen zin. Hij was van oordeel dat wij, zo wij straf ontvingen, dat wel verdiend zouden hebben. Tenslotte wist hij drommels goed wat voor vlees hij in de kuip had.
Maar… ook mijn broer én de andere arme “koters” (Bargoens voor kinderen) genoten die speciale behandeling! Nóóit de beter gesitueerden. En dát feit kwam hem ter ore. Het veranderde de zaak op slag. Hier werd onrecht gepleegd. Daartegen diende onverwijld
opgetreden te worden. Hij dééd het. Op zijn manier!
‘s Morgens posteerde hij zich breed en languit voor de school. Na het luiden der bel formeerden de leerlingen een lange rij. Aan het hoofd liep Rooie Sien. Twee leraren opzij. Zo stak de stoet de straat over die speelplaats en school scheidde. En daar, op de stoep van de school wachtte het noodlot, in gestalte van mijn Pa, op de deftige schooljuf.
Parmantig voor de rij uittrippelend, werd haar weg plots geblokkeerd door een boom van een vent, die haar met een kort handgebaar staande hield. Voor het onthutste mens besefte wat er gebeurde, hadden het klein formaat kolenschoppen van mijn ouwe heer, haar beide oren in een knellende greep genomen. En ik verzeker u dat er kracht in die handen zat!





Onder het uitroepen van het luide verzoek: ”Wil jij in het vervolg van de oren van mijn jongens afblijven”, begon hij het hoofd in heftig tempo heen en weer te schudden. Zo liet hij het gemartelde lichaamsdeel langdurig verwoed “neen” schuddende bewegingen maken. Het geschiedde zó heftig, dat de solide vastgespelde haarknot in de nek losraakte en de rossige haarslierten ritmisch mee deinden.
Zij heeft nóóit meer aan oren getrokken.

Snippers van leven 13 - Een doldrieste vader

Oorspronkelijk afkomstig van het oprechte Groningse land, was hij op zijn achttiende aan het zwerven geslagen. Na jarenlange omzwervingen o.a. in Duitsland, was hij na de Duitse nederlaag in de eerste wereldoorlog en om de daaruit voortvloeiende chaos te ontlopen, weer naar Holland gekomen.
Hij belandde tenslotte in het kleine stadje waar hij, moe van zijn avonturen, de rustige haven van het huwelijk invoer. Hij ontmoette er mijn moeder, die hij, impulsief als hij was, na een zéér korte verkering van nog geen veertien dagen huwde. Het was typerend voor hem en zijn manier van doen en denken. In de volgorde zoals het hier staat, deed hij ook: eerst doen, dan denken.   
Het heeft hem veel builen en butsen opgeleverd en was een bron voor talloze conflicten. Hij ging echter onder de gevolgen van zijn onnadenkendheid en overhaasting zelden diep gebukt. Spijt was een emotie, die bedenkelijk kort huisvesting in zijn binnenste had. Het strekte hem niet tot lering en welgemoed stevende hij op zijn volgende dwaasheid af.

Hij was een wonderlijk man met een apart soort humor, vol dolle streken en vreemde invallen. Eerbied voor orde en gezag bezat hij niet en hij trok zich niets aan van de mening der brave medeburgers. Hun oordeel over hem liet hem Siberisch. Hij deed wat lust en luim hem ingaf en bekommerde zich niet in het minst om de gevolgen van zijn vaak rare streken.

Hoewel hij sterk was als een beer, wendde hij zijn krachten alleen in uiterste noodzaak aan tot verrichten van arbeid. Daardoor, en door de grote werkeloosheid in die tijd, was het bij ons thuis armoe doorlopend troef. Veel genoegens die andere kinderen hadden, zoals goede kleding, degelijk voedsel, goede verzorging en behuizing moest ik ontberen. Mijn speelgoederen waren afgedankte spullen van de vuilnisbelt. Nee, zijn vaderlijke zorg strekte zich uit tot het voederen van vrouw en kroost en het verschaffen van de direct noodzakelijke levensbehoeften. Daarmee hield voor hem de kous op. Zelf hechtte hij in ’t geheel niet aan aardse goederen en hij nam zonder meer aan dat wij die opvatting deelden.
Toch hield ik van hem. Misschien ook omdat hij, ondanks zijn forse gestalte, in zijn hart kind was en kind bleef. Met volle overgave speelde hij de huiselijke spelletjes mee.
Zo deden wij op een avond “pandverbeuren”. Hij werd daarbij gedwongen, om zijn pand terug te krijgen, voor “visventer” te spelen. Zonder aarzelen plaatste hij een stoel met de zitting op het hoofd, stormde de deur uit, liep het huizenblok om en brulde met stentorstem door de straten: “Bot! Bot! Levendige bot!!!”
Daar er die avond druk wandelverkeer was, baarde hij een zeker opzien. Het voorval staafde de mensen in hun overtuiging, dat hij “lijp” was (Bargoens voor niet wel in het hoofd). Dat deerde hem niet. Het kwam zelfs niet ongelegen, omdat het hem een vrijbrief verschafte voor verdere gekke kuren, die niet helemaal door de beugel konden.

Hij had een klein borstelig snorretje en sluik, wat schuins over het voorhoofd vallend haar, hetwelk hem een treffende gelijkenis met Adolf Hitler verleende. Nou, wat rare streken en capriolen betrof, konden ze elkaar de hand geven.
Verder bezat hij onwaarschijnlijk lange armen. Een curiositeit die hij verklaarde verkregen te hebben doordat hij als zestienjarige jongen wekenlang zware kruiwagens gereden had voor een Groningse kleiboer, tegen kapitale beloning van twee kwartjes per week. Voor de rest van zijn leven werd hij hierdoor schichtig voor kleiboeren en werk en hield zijn handen, die net als bij een gorilla bijna tot de knieën reikten, zoveel mogelijk in de zakken. Alleen als hij liep, zwaaiden zijn armen mee met de stappen van zijn lange benen. Hij liep altijd kaarsrecht, wat de lange gestalte met de brede schouders nog imponerender maakte.
Wanneer hij een borrel teveel ophad, was het met hem kwaad kersen eten. Wee degene die in zijn vaarwater kwam en hem ooit eens iets geleverd had wat naar zijn mening niet in de haak was.
Toch was hij, wat men noemt “geen kwaaie vent” en goedmoedig van aard. Hij kon veel hebben, liet zich vaak jennen en voeren – zoals in het stadsjargon de kleine plagerijtjes werden genoemd – en liep wanneer het hem te bont werd met een schouderophaal weg. Waarschijnlijk vreesde hij zijn formidabele kracht en wat hij daarmee uit kon richten als hij werkelijk kwaad werd. In drift ontstoken kon hij als een alles vernietigende orkaan losbarsten en een indrukwekkende ravage achter laten.



Snippers van leven 12 - Wonen in een loods

De exacte plaats waar ik de kleuterjaren doorbracht, was een…gemeenteloods. Een opslagplaats voor allerlei materiaal die de “Dienst Gemeente Werken” benutte en door de mensen “De Schuur” genoemd.
De loods stond aan de buitenzijde van het stadje, dicht tegen de bultige groene wallen van de westelijke bastionmuur. Een lomp geval, uit grijsgroen geschilderde planken opgetrokken, steunend op een ruw gemetselde fundering bestaand uit grauwe basaltblokken. Verweerde donkerrode dakpannen bedekten het spits toelopende dak en gaven een povere beschutting tegen de regen, zodat mijn moeder bij iedere bui in de weer was met potten, pannen en emmers om het ongewenste douchewater op te vangen. Het gammele bouwsel zat vol kieren waardoor het tochtte als de hel.
Aangrenzend lag een lap grond, met onkruid overwoekerd en door een roestig hek omheind. Aan de andere zijde stond een klein, bij die loods behorend huisje, meer een gemetseld schuurtje. Daarin was slechts één raam, maar wel twee openslaande deuren. Het was daar neergezet met een luguber doel, dat u straks duidelijk zal worden. Tenslotte was er aan de zuidzijde een open ruimte, omgeven door een bruin geteerde schutting. Het diende tot opslag van zand, grind en stenen, door de Gemeente Werken gebruikt bij het onderhoud der wegen.

De indirecte oorzaak dat ik op die vreemde plaats terechtkwam, was mijn vader. Direct omdat hij mij verwekte, maar ook door de klucht die daaraan vooraf ging. Een meesterzet waarmee hij de ambtenaar belast met de huisvesting der burgers, glansrijk schaakmat zette en ons in die schuur deed belanden.
Het had een wonderlijk voorgeschiedenis. Hierdoor moet ik eerst iets naders vertellen over het “gezinshoofd”.

Snippers van leven 11 - Het loze vissertje

Vissen bedreef Boko met hartstocht en volledige overgave. Bijkomstigheden als “gesloten vistijd, verboden viswater en visvergunning ”, vermochten hem geenszins van zijn hobby af te houden. In alle gemoedsrust wierp hij het angeltje uit op alle plaatsen, in alle wateren en alle tijden die hij daarvoor nuttig achtte en een goede vangst verwachtte. Hij had daar neus en oog voor. Op plekken waar sinds heugenis nooit meer dan een pieterig vorentje was gevangen, sleurde hij karpers als vloermatjes uit hun natte element. Vaak benutte hij een “Pieremegoggel” (Bargoens voor wrak bootje) dat hij op onverklaarbare wijze drijvend wist te houden.

Er was een eilandje in de buitengracht, een zo ijzingwekkend streng verboden visplaats als de poort van de hel voor een misdienaar. Toch gebeurde het dat Boko uitgerekend dáár en ook nog eens buiten het visseizoen,  zijn angeltje had uitgeworpen. Dat hij in het snotje zat als een paalzitter op een vlaggenmast, scheen hem niet te deren. Gescheiden van de wal door vele meters breed water, zat hij in alle rust de visjes te voeren. Het was te gek. Dat moést stuklopen. Hij kon toch weten dat politieagent “De Neus” daar dagelijks op weg naar het
bureau voorbij kwam?
Hetgeen onvermijdelijk gebeurde. De politieman naderde, bleef staan en keek met open mond en onverholen verbazing naar de onverstoorbare visser. Dat was toch bij de wilde konijnen af! Hij posteerde zich wijdbeens aan de waterkant, vormde de handen tot een toeter om zijn stemvolume verder te laten dragen en loeide: “He jij, hier komen!!”
Boko keek geïnteresseerd op naar de rustverstoorder. Hij herkende zijn speciale aartsrivaal, die hem al menigmaal vergeefs achter de vodden had gezeten en besloot de schreeuwer te negeren. De Neus zoog de longen vol en galmde ten tweede male: “He, jij daar! Hoor je mij niet? Hier komen zeg ik!”
De aangeschreeuwde keek de schreeuwlelijk over het watervlak heen aan en maakte vaag onmachtige gebaren, die er op moesten duiden dat er iets aan vaar- of roeigelegenheid mankeerde. Hij wóu wel komen, maar kón niet.
Daar wist de Neus raad op. Als de berg niet naar Mohammed kwam, dan kwam Mohammed wel naar de berg. Een paar honderd meter verder woonde broodvisser van Rooyen, bijgenaamd Henk de leugenaar, die roeibootjes verhuurde. Het duurde niet lang of de Neus kwam, als een torpedoboot de golven doorklievend, op de rustig voorthengelende Boko afstormen.
Reeds op afstand deelde hij de pias mede dat hij er óp en vóór de bijl ging. En zijn hengel kon hij ook wel gedag zeggen. Het mocht Boko niet verontrusten. Toen de man zijn handen naar het visgerei uitstrekte, belette hij hem dat en sprak kortaf: “Man, je kent je dienst niet. Eerst bekeuringen schrijven, dan pas mag je in beslag nemen”.
Nou, daar kon aan gewerkt worden. Toen aan de formaliteiten was voldaan, strekte de Neus begerig de handen uit naar de hengel en poogde het simmetje op te halen. Het ging zwaarder dan hij dacht. Toen het geval boven water was, staarde hij onthutst naar een welgeschapen baksteen, die in plaats van de haak aan de lijn bungelde.


Knappe juridische koppen mogen trachten het hiaat in de wetgeving op te vullen, die geen mens verbiedt te pogen met een baksteen vis te verschalken. Hier was geen strafbaar feit gepleegd.

Snippers van leven 10 - Boko

Boko, de vriend van mijn vader was een mannetje met een licht gebogen gestalte, klein van postuur en moeilijk te schatten leeftijd. Op zijn aapachtige tronie droeg hij een permanent onnozele grijns, waarmee hij de mensen volkomen misleidde. Hij had zware kaken, een sterk roofdiergebit met dracula-achtige hoektanden, terugwijkend voorhoofd, hoge jukbeenderen, een rare platte neus en ronde, in diepe kassen rollende oogjes, waardoor hij het typisch uiterlijk van een Mandril-aap bezat. Zo ooit in een verre toekomst een antropoloog zijn schedel zou opspitten, is er grote kans dat de geleerde wereld het restant van Boko’s malle kop juichend als “missing link”, de ontbrekende schakel tussen aap en mens zou begroeten.

Boko was een pias, een clown, een wijze dwaas, hoe paradoxaal dat ook klinkt, met verstand van gek doen en speelde als het hem te pas kwam de rol van idioot meesterlijk. Zijn voorkomen, met de onwaarschijnlijk grote mond, die hij in passende momenten van oor tot oor opentrok en een komiek borstelig kuifje, deed denken aan een clown die zich gehaast en onvoldoende had afgeschminkt.
Hij stoorde zich aan politie, wet  noch gebod. Met eerstgenoemde lag hij vanwege zijn stroperijen, voortdurend overhoop. Zijn vindingrijkheid om hen dwars te zitten was onuitputtelijk. Ook verstond hij de kunst gek te doen en zich dom te houden als dat in zijn kraam te pas kwam.
Toen hij eens om een van zijn streken voor “meneertje” (Bargoens voor rechter) was gevoerd, bracht hij de magistraat in staat van razernij door op iedere vraag, die de Edelachtbare hem stelde en waarop deze een redelijk antwoord verwachtte, hem de gesloten vuist horizontaal toe te steken met de absoluut niet ter zake doende wedervraag: “On of eef?”.
Na opening van de hand bleken zich daarin een afwisselend aantal even of oneven knikkers te bevinden. Daar het rechterlijk hoofd niet stond naar kroegspelletjes, werd hij gezwind door een psychiater meegevoerd om zijn geestelijke vermogens te testen. Terwijl dat geleerde heer voor hem uitstapte in de lange gang van het gerechtsgebouw, porde hij de wroeter in de warwinkel van de menselijke geest, niet bepaald zachtzinnig van achter met de wijsvinger tussen de ribben onder het jolig uitroepen van: “Kiele- kiele!”
Het kon niet uitblijven. Diens diagnose luidde na amper onderzoek: “puberaal psychotisch” d.w.z. “geestelijk onvolwassen”, oftewel “mesjokke” (Bargoens voor knettergek) en de rechterlijke uitspraak: “Vrijspraak wegens gebrek aan verstandelijke vermogens”.