Het derde is geschied op de grens van mijn tijd, derhalve vertel ik het uit de tweede hand.
Mijn moeder lag in het kraambed. Ze had mij pas het leven geschonken. De bevalling was uiterst moeizaam gegaan en had veel van haar krachten gevergd. De huisarts schreef daarom versterkende middelen voor. Veel rust, gecombineerd met krachtig voedsel moesten haar weer op de been helpen.
“Hij heeft lekker lullen”, verklaarde mijn vader. ”Daar is geld voor nodig, hóe kom ik aan de “schrabbers” (Bargoens voor geld).
Dat was inderdaad geen makkelijke opgaaf. Van het karig loon dat hij bij de wegenbouw verdiende, één van de tijdelijke banen die iedere werkloze dertien weken per jaar werd toegewezen, kon het niet af. De lange werkeloosheid daarvoor, had een berg schuld en een rij schuldeisers opgeleverd, die echt niet stonden te dringen om versterkende etenswaren op krediet te verstrekken.
Nu was hij, zoals reeds geschreven, geen “doodwerker”, maar in tijd van nood stond hij voor zijn gezin als een blok. Hij deed ook nu zijn best, begon een uur vroeger, werkte ‘s avonds tot donker over, zette dan nog afbakeningslampen uit en vulde ze met petroleum; kortom deed allerlei werk en was tot diep in de nacht bezig in zijn pogingen de schaarse geldmiddelen aan te vullen. Toch bleef het geldtekort bestaan, al zijn zwoegen ten spijt.
Er daagde redding. Onze moeilijkheden kwamen ter kennis aan een zeer rijke en voorname dame. Zij was voorzitster van een vrouwenvereniging en de leden daarvan waren echtgenotes van de stadsnotabelen. Gezamenlijk bedreven zij “liefdadigheid” wat in praktijk “een hoop op een klein schoteltje was” (Bargoens voor kale kak - weinig).
Na beraad namen zij de taak op zich moeder beurtelings de versterkende voedingsmiddelen te verschaffen. Het moest wél gehaald worden, zó ver ging de liefde niet. Er zijn grenzen, nietwaar? Men wist tenslotte nooit zeker wat ze na bezoek aan onze schamele behuizing mee zouden kunnen nemen naar de eigen, riante woning. Stel je voor zeg!
Broertjes en zusje waren te klein voor die taak. Geen bezwaar. Pa reed, na de lange dagtaak op zijn oude fiets om de beurt van de ene naar de andere mevrouw. Iedere avond een ander adres. Daar nam hij nederig de etensresten in ontvangst. Koude, storm, regen, het deerde hem niet, hij ging. Gebogen tegen de wind, met aan het stuur drie ronde emaillen pannetjes door een hengsel bijeen gehouden, het soort wat nu nog de gaarkeukens benutten, reed hij op een laat tijdstip, óók naar de voorzitster.
Mijn moeder lag in het kraambed. Ze had mij pas het leven geschonken. De bevalling was uiterst moeizaam gegaan en had veel van haar krachten gevergd. De huisarts schreef daarom versterkende middelen voor. Veel rust, gecombineerd met krachtig voedsel moesten haar weer op de been helpen.
“Hij heeft lekker lullen”, verklaarde mijn vader. ”Daar is geld voor nodig, hóe kom ik aan de “schrabbers” (Bargoens voor geld).
Dat was inderdaad geen makkelijke opgaaf. Van het karig loon dat hij bij de wegenbouw verdiende, één van de tijdelijke banen die iedere werkloze dertien weken per jaar werd toegewezen, kon het niet af. De lange werkeloosheid daarvoor, had een berg schuld en een rij schuldeisers opgeleverd, die echt niet stonden te dringen om versterkende etenswaren op krediet te verstrekken.
Nu was hij, zoals reeds geschreven, geen “doodwerker”, maar in tijd van nood stond hij voor zijn gezin als een blok. Hij deed ook nu zijn best, begon een uur vroeger, werkte ‘s avonds tot donker over, zette dan nog afbakeningslampen uit en vulde ze met petroleum; kortom deed allerlei werk en was tot diep in de nacht bezig in zijn pogingen de schaarse geldmiddelen aan te vullen. Toch bleef het geldtekort bestaan, al zijn zwoegen ten spijt.
Er daagde redding. Onze moeilijkheden kwamen ter kennis aan een zeer rijke en voorname dame. Zij was voorzitster van een vrouwenvereniging en de leden daarvan waren echtgenotes van de stadsnotabelen. Gezamenlijk bedreven zij “liefdadigheid” wat in praktijk “een hoop op een klein schoteltje was” (Bargoens voor kale kak - weinig).
Na beraad namen zij de taak op zich moeder beurtelings de versterkende voedingsmiddelen te verschaffen. Het moest wél gehaald worden, zó ver ging de liefde niet. Er zijn grenzen, nietwaar? Men wist tenslotte nooit zeker wat ze na bezoek aan onze schamele behuizing mee zouden kunnen nemen naar de eigen, riante woning. Stel je voor zeg!
Broertjes en zusje waren te klein voor die taak. Geen bezwaar. Pa reed, na de lange dagtaak op zijn oude fiets om de beurt van de ene naar de andere mevrouw. Iedere avond een ander adres. Daar nam hij nederig de etensresten in ontvangst. Koude, storm, regen, het deerde hem niet, hij ging. Gebogen tegen de wind, met aan het stuur drie ronde emaillen pannetjes door een hengsel bijeen gehouden, het soort wat nu nog de gaarkeukens benutten, reed hij op een laat tijdstip, óók naar de voorzitster.
Het mens woonde een hels end weg. Haar grote witte villa stond boven op een heuvel te Valkeveen. Na de lange oprijlaan omhoog geworsteld te zijn, stond hij hijgend voor de monumentale voordeur en belde aan. Het duurde lang eer opengedaan werd. Eindelijk klonk het geluid van klikkende dameshakjes door de lange marmeren gang. De deur week open.
Op de stoep met de fraaie gekleurde tegels, stond vader in heel zijn vermoeide, verregende en koude armzaligheid. In de brede deuropening “Mevrouw-zelf ” in haar deftige welgedaanheid.
Ze blikte neer op mijn rampzalige Pa en snerpte: “Wat kom jij doen?”
De aangesprokene hief in woordloos gebaar de arm met de hengselpannetjes naar haar op. Dat wist en zág ze toch wel? Ja, ze wist en zag het zeker. Maar wist het “gannef” (Bargoens voor schelm, minderwaardig sujet) dan óók dat het erg laat was? Wat verbeeldde hij zich wel? Woedend stelde ze hem de vraag: “Denk jij soms dat het hier een gaarkeuken is?”
Vader trachtte uit te leggen. Van het moordend zware werk, de lange overuren, de afbakeningslampen en zijn onvermogen om daardoor eerder te komen. Het haalde niets uit. Ze liet hem niet uitspreken, viel gedurend in de rede, hoe geduldig hij het steeds weer probeerde. Zijn gestamelde woorden werden telkens afgekapt met een: “Smoesjes, daar heb ik níéts mee te maken!”
Toen vlamde hete woede in hem op. Zag hij het onrecht en heel het vernederende van de situatie. Hier stond een man die de hele lange dag eerlijk en hard werk verricht had. Wat had zij gedaan in die tijd? Met welk recht blafte zij hem af? Vlammend rood gloeide de woorden voor zijn ogen: “O N R E C H T!!!”
En met machtig gebaar hief hij hoog het eetgerei en slingerde met ál de kracht van zijn lange armen, pannen en hengsel rakelings langs haar heen. Met oorverdovend geraas vlogen de emaillen schalen, vonkenspattend over de marmeren tegels, de lange gang in. Hees brulde hij: “Wijf, bárst met je vrete!!”
Het was het einde van de “liefdadige” voedselverschaffing. Maar moeder heeft er niet onder geleden. Wij bezaten een veestapel. Eén kip en één konijn. Het was geen kapitaal bezit. Maar samen hielpen ze toch mee haar op de been te brengen. Vader deed ze beiden gezellig in één grote pot en kookte er een wonderlijk, maar voedzaam soepje van. ’s Avonds na zijn werk diende hij het haar op, net zo lang tot de pot leeg was.
Ze herstelde wonderbaarlijk snel. Pa’s kookkunst triomfeerde over de liefdadigheidskeuken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten