Maar mijn grootste, schoonste wraak en genoegdoening voor een lange reeks pesterijen en mishandelingen van die Otje, die van mij een lading bloeddorstige vlooien in zijn open halsboordje kreeg (of Bokkum Harder zoals dat stuk ongeluk ook wel werd genoemd), verkreeg ik bij en ná het aanschouwen van een zó gigantisch pak slaag, als ik nimmer tevoren aan iemand toegediend had gezien en waar de zo gehate Otje op werd getrakteerd. De kastijding kreeg hij een paar maanden na de capitulatie van het Nederlandse leger in mei l940 en de daarop volgende de Duitse bezetting.
Na de capitulatie van Nederland, werd een Duits garnizoen in ons stadje gelegerd. Dat garnizoen bestond uit artilleristen en paardenvolk. Die kanonniers verzorgden de paarden, die hun geschut trokken op diverse veldtochten. Dat was tevens de Achilleshiel van het Duitse leger toen zij op 22 juni l941 de Sovjet Unie binnenvielen. Nu worden kanonnen getrokken door auto’s en tractoren. Dat was bij hen niet het geval, waardoor de zo voorspoedig begonnen opmars van de Duitse pantserdivisies ernstig vertraging opliep, omdat de langzame artillerie, getrokken door paarden, niet snel kon volgen.
De meest gebruikte paarden waren zware Belgische knollen. In een stal, vlak bij mij in de buurt, stonden veertien van die “Belgen” op een rij. En dat is een machtig gezicht én gehoor mensen! Zij lieten scheten als kanonschoten, hadden massieve dikke konten, dikke buiken en sokken aan de achterbenen, poepten stront bij emmers vol en plasten miniatuur watervallen.
De stal had grote aantrekkingskracht op mij en andere jongens, die vochten om het voorrecht de Duitse verzorgers te mogen helpen. Daarbij lagen ze een straatlengte bij mij achter. Want naast mijn begaafdheid in het schrijven en tekenen, had ik nog een talent: een talenknobbel! Dat is geen bult op het hoofd, maar het vermogen snel een vreemde taal te leren.
Reeds een paar maanden na de bezetting, sprak ik bijna vlekkeloos Duits. Menigmaal zei een verraste Duitse soldaat tegen mij; “Nah, du bist doch ein deutscher Bub?” Wat betekende: jij bent toch een Duitse jongen? Dat kwam door mijn intensieve contacten met de steeds wisselende verzorgers in die paardenstal, waarin ik dagelijks uren doorbracht en omgang met andere Duitse soldaten. Mijn collaboratie met de vijand ging zo ver, dat ik niet meer weg te slaan was uit die stal. Ik leende mijn vaders fiets aan een van hen (tegen twee kwartjes in de week!) om er mee naar zijn liefje in een naburig dorp te fietsen, deed boodschappen voor ze en…last but not least, ik toonde hun een foto van mijn knappe zestienjarige zus, met de uitnodiging met haar kennis te komen maken. Het resultaat was dat mijn onwetende zus talrijke aanbidders óp haar dak en mijn moeder ónder haar dak kreeg, omdat mijn Pa, die graag zijn Duits op wilde halen, hen gastvrij binnen haalde.
Onder hen was Heinrich Schreuder, een komiek soldaat. Hij had zo’n brede mond dat hij op een breedbekkikker leek. Van hem mocht ik, vooral als hij veel bier op had, wel eens een schot in de lucht lossen met zijn Lúger pistool. De man kon bier drinken of het water was en goot in een avond bijna een kratje vol door zijn ravijnbrede mondopening. Zij hadden een goed soldij en het bier was erg goedkoop in die tijd.
Ook vaak te gast was Helmuth Schenk, de baas die het commando voerde over het paardenvolk én die stal. Zo was ik in korte tijd zeer gezien bij het soldatendom en speciaal bij die Helmuth, die hevig, maar vruchteloos verliefd was op mijn zuster.
Hij was Obergefreiter, in rang vergelijkbaar met een sergeant majoor en in de kracht van zijn leven. Een blok van een vent, met brede schouders, handen als kolenschoppen, benen als boomstammen en schoenmaat 48. Met zijn zware laarzen kon hij een gat in een kluisdeur trappen. Met die krachtpatser, laarzen en kolenschoppen maakte Otje of Bokkum pijnlijk kennis en liep daarbij een levenslang trauma op.
Na de capitulatie van Nederland, werd een Duits garnizoen in ons stadje gelegerd. Dat garnizoen bestond uit artilleristen en paardenvolk. Die kanonniers verzorgden de paarden, die hun geschut trokken op diverse veldtochten. Dat was tevens de Achilleshiel van het Duitse leger toen zij op 22 juni l941 de Sovjet Unie binnenvielen. Nu worden kanonnen getrokken door auto’s en tractoren. Dat was bij hen niet het geval, waardoor de zo voorspoedig begonnen opmars van de Duitse pantserdivisies ernstig vertraging opliep, omdat de langzame artillerie, getrokken door paarden, niet snel kon volgen.
De meest gebruikte paarden waren zware Belgische knollen. In een stal, vlak bij mij in de buurt, stonden veertien van die “Belgen” op een rij. En dat is een machtig gezicht én gehoor mensen! Zij lieten scheten als kanonschoten, hadden massieve dikke konten, dikke buiken en sokken aan de achterbenen, poepten stront bij emmers vol en plasten miniatuur watervallen.
De stal had grote aantrekkingskracht op mij en andere jongens, die vochten om het voorrecht de Duitse verzorgers te mogen helpen. Daarbij lagen ze een straatlengte bij mij achter. Want naast mijn begaafdheid in het schrijven en tekenen, had ik nog een talent: een talenknobbel! Dat is geen bult op het hoofd, maar het vermogen snel een vreemde taal te leren.
Reeds een paar maanden na de bezetting, sprak ik bijna vlekkeloos Duits. Menigmaal zei een verraste Duitse soldaat tegen mij; “Nah, du bist doch ein deutscher Bub?” Wat betekende: jij bent toch een Duitse jongen? Dat kwam door mijn intensieve contacten met de steeds wisselende verzorgers in die paardenstal, waarin ik dagelijks uren doorbracht en omgang met andere Duitse soldaten. Mijn collaboratie met de vijand ging zo ver, dat ik niet meer weg te slaan was uit die stal. Ik leende mijn vaders fiets aan een van hen (tegen twee kwartjes in de week!) om er mee naar zijn liefje in een naburig dorp te fietsen, deed boodschappen voor ze en…last but not least, ik toonde hun een foto van mijn knappe zestienjarige zus, met de uitnodiging met haar kennis te komen maken. Het resultaat was dat mijn onwetende zus talrijke aanbidders óp haar dak en mijn moeder ónder haar dak kreeg, omdat mijn Pa, die graag zijn Duits op wilde halen, hen gastvrij binnen haalde.
Onder hen was Heinrich Schreuder, een komiek soldaat. Hij had zo’n brede mond dat hij op een breedbekkikker leek. Van hem mocht ik, vooral als hij veel bier op had, wel eens een schot in de lucht lossen met zijn Lúger pistool. De man kon bier drinken of het water was en goot in een avond bijna een kratje vol door zijn ravijnbrede mondopening. Zij hadden een goed soldij en het bier was erg goedkoop in die tijd.
Ook vaak te gast was Helmuth Schenk, de baas die het commando voerde over het paardenvolk én die stal. Zo was ik in korte tijd zeer gezien bij het soldatendom en speciaal bij die Helmuth, die hevig, maar vruchteloos verliefd was op mijn zuster.
Hij was Obergefreiter, in rang vergelijkbaar met een sergeant majoor en in de kracht van zijn leven. Een blok van een vent, met brede schouders, handen als kolenschoppen, benen als boomstammen en schoenmaat 48. Met zijn zware laarzen kon hij een gat in een kluisdeur trappen. Met die krachtpatser, laarzen en kolenschoppen maakte Otje of Bokkum pijnlijk kennis en liep daarbij een levenslang trauma op.
Ook hij wilde graag in die stal toegelaten worden. Op een dag had hij mij weer een aantal geniepige schoppen en klappen verkocht. Huilend vluchtte ik de stal binnen naar vriend Helmuth. Die vroeg wat er aan de hand was en snikkend vertelde ik het hem. Daarop opende hij de grote staldeur en riep glimlachend tegen Otje, die buiten rondlummelde: “Nah, du, lieber Freund, komm doch mal herein!”
Verheugd kwam Otje de stal inlopen, verwachtend dat hij een karweitje mocht doen, maar het werd een grote “raggeling” (Bargoens voor tegenvaller, strop), want eenmaal binnen achter de gesloten deur, kreeg hij een dracht slagen toegediend, vergezeld van schoppen die hem een halve meter van de grond optilden, waarvan hij in zijn ergste nachtmerries niet had kunnen dromen.
Lustig ramden de vuisten van de oersterke Duitser over romp en leden. Boven het dof gebonk van de slagen, klonk luid gegil van Otje, die krijste als een mager varken. Met grote ongelovige ogen heb ik, weggedrukt in een hoekje, de minutenlange afstraffing aangezien en vooral gehoord! Met op mijn gezicht een wrede glimlach van voldoening. Eindelijk kreeg mijn treiteraar zijn verdiende loon. Na een “sight seeing” van alle hoeken van de stal, ontving de rampzalige een laatste formidabele schop, die hem met een boog in een berg paardenmest deed belanden.
Kreunend en strompelend hompelde hij naar zijn moeder om daar huilend zijn bittere ervaringen te vertellen. En in zijn oren klonk nog de ernstige waarschuwing die hij als slot ontving van zijn beul: “Und pass mal auf, wenn ich auch einmal höre, dass du der Theodoor leit antut, dann bekommst du noch viel mehr!!”
Een zinnetje dat mij vrijwaarde van weerwraak van Otjes kant. Wie durft nog te zeggen dat er geen God van gerechtigheid bestaat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten