maandag 4 februari 2013

Snippers van leven 24 – Kattenmisère 2

Ik haat katten! Hoewel ik met die uitspraak aanbidders van dit harige exemplaar uit het dierenrijk tegen de haren instrijk, neem ik dat woord niet terug. Ze hebben me alle reden gegeven om die vurige haat te verdienen. Reeds van zo vroeg ik kan herinneren lag ik met die monsters overhoop.
Van mijn moeder heb ik die antipathie tegen de “minitijgers” niet geërfd. Zij was een fervent minnares van dat ongedierte, koesterde ze in schoot en bed en verzon weemakende troetelnaampjes voor ze. Nee, aan haar lag het niet, dat moet ik eerlijk toegeven.
Afgezien van de bittere ervaringen die ik met ze opdeed, geeft alleen al een gedegen karakterbeschrijving van dat krollend gedierte een onaantastbaar motief ze te mijden als de pest.

Een kat is schaamteloze schurk, een gewiekste uitgekookte boef, egoïst en profiteur van neus tot staartpunt, die uitstekend zijn belangen weet te behartigen. Dat openbaart zich vanaf het moment dat u de poezelige sluiper in huis neemt. Het beest inspecteert huis, voederbak, accommodatie en entourage en … besluit bij u intrek te nemen. Als u uitgaat van het standpunt dat ú de kat neemt, heeft u het volkomen mis. De kat neemt ú, dat is het grote verschil. Hij staat minzaam toe dat u hem, naast alle andere faciliteiten, onderdak en voedsel verschaft.
Ik wil vlot toegeven, ze zijn oneindig leep en behept met duivelse listigheid om u op een dwaalspoor te brengen aangaande hun ware gevoelens. Zo laten zij zich op schoot nemen en geven behaaglijk spinnend de valse illusie van hun warme liefde voor u. Ja, ja, vergeet dat maar. Niet hij geeft warmte, maar ú en daar profiteert de rakker met intens welbehagen van. Die spinnerij betekent in poezentaal dat hij u uitlacht om uw onnozelheid.

Wij woonden in een poezenrijke buurt, derhalve was er in voor- en najaar een druk amoureus verkeer gaande op dak, plat, in steeg en tuin en alle mogelijke plaatsen, die de heren katers voor hun seksuele krachtpatserijen nuttig achtten. De afgrijselijke geluiden die ze daarbij uitstootten, hebben mij altijd doen denken aan de kreten van gepijnigde zielen in de hel. Ze maken een misbaar of ze levend van staart tot oor door een mangel worden gedraaid. De vindingrijkheid voor plaatsen waar zij hun uitwerpselen deponeren, grenst aan het wonderbaarlijke. Hierin worden zij door geen ander diersoort overtroffen.

Mijn vader die een goedmoedig man was, heb ik eens in een staat van loeiende razernij zien verkeren, omdat hij ’s morgens in de prille ochtendschemering zijn, niet onaanzienlijke blote voet, rechtstreeks vanuit het warme bed, frontaal in een koude, glibberige hoop kattenpoep plaatste. Een van ma’s dierbare scharminkels had zijn pantoffel als closet gebruikt.
Ook ik had meermalen het genoegen met hun afscheidingsproducten in aanraking te komen. Dat zijn ervaringen die men niet licht vergeet.
Hun pittig deodorant houdt u zonder overdrijving dagenlang gezelschap.
Zo diepte ik met de handjes veel van hun “voortbrengselen”op uit die zandbak bij de loods en als schoolknaapje grabbelde ik in plaats van weggerolde knikkers, cilindervormige rolletjes onder de kast vandaan.
Toppunt was het weerzinwekkend moment dat ik ’s morgens mijn petje met een zwaai op het fris gewassen hoofd drukte en zo, té laat ontdekte dat een der leden van de kattenmenagerie mij letterlijk een poets had gebakken.

Ook op later leeftijd, ervoer ik dat aanvaringen met hun ontlasting op onverwachte plaatsen mogelijk zijn. Een verrassing die mij dreef in het holst van de nacht, gewapend met hakmes en witgloeiend van drift achter een van de katten jacht te maken, om het ondier aan moten te hakken. De kat vloog krijsend in de gordijnen en dank zij Ma die op het tumult in nachtgoed kwam toegesneld, bleef het in leven.
Ik was diep in de nacht kletsnat thuisgekomen en spiernaakt tussen de lakens gekropen. Tot mijn afgrijzen voelde ik een koude glibberige slang in bed. Het was geen slang! Van teen tot nek plakte een onwelriekend present aan mijn lijf. Het dier had opgesloten gezeten op mijn kamer en in nood haar behoefte gedaan op het kussen. Door de dunne samenstelling waren de excrementen uitgevloeid onder het laken.
Dat deze ervaringen mijn minimale liefde voor hen niet aanwakkerde en ik de kattenbeesten gaarne op de lijst van uitgestorven diersoorten zag, vind ik van mijzelf een redelijk standpunt.

En toch…ondanks mijn grimmigheid en doorstane ellende, dóen ze me wat en voel ik iets van  sympathie voor ze. Dat klinkt paradoxaal, ik weet het, maar diep in mijn hart moet ik het toegeven. Als ik zo’n seigneur prinsheerlijk uitgestrekt zie liggen in de zon, komt er een onwillige bewondering bij mij op. Een warm en vertederend “kat in’t bakkie” (Bargoens voor dik voor elkaar) gevoel waar ik niet goed raad mee weet.



Dan denk ik: “Ze lappen ’t toch maar!”

Wordt mijn haatgevoel misschien gevoed door jaloersheid? Omdat het stomme beest met zijn instinct goochemer is dan ik met mijn verstand? Laat ik het daar maar op houden.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten