maandag 4 februari 2013

Snippers van leven 23 - Kattenmisère

Tot het gedierte dat meetrok uit de loods naar ons nieuwe adres, Oude Haven 10, behoorde een kanariepiet, een rood/wit gevlekt bastaardhondje met ischiaspootjes en een ongeregeld partijtje katten.
Of het nu kwam doordat zij zelf weinig liefde in het leven ontvangen had en dit tekort op wilde vullen met de liefde en aanhankelijkheid die ze méénde dat die poezen haar schonken, feit was dat moeder steeds royaal in haar kattenstapel zat. Ze kwamen en gingen, de een verdween, de ander kwam. Maar het geheel bleef aardig op peil.
Nu moet ik vertellen dat mijn vader een krachtige hand had in dat selectieproces. Speciaal wat het gáán der dieren betrof. Goedmoedig als hij was, gunde hij moeder de twijfelachtige lol van haar dierlijke have. De ongemakken die ze meebrachten, tolereerde hij zonder veel aanmerkingen. Toch sloeg hij ze nauwlettend gade. Wee de poes die ouderdomskwalen vertoonde zoals schurftplekken, het laten lopen van urine en ontlasting of andere hinderlijke mankementen. Daar had hij een scherp oog voor. Dan waren de laatste dagen van het beest geteld.
Zo had ik, grabbelend naar mijn knikkers onder de kast, geen knikkers maar wel een handvol drek afkomstig uit “Poelie” (een oude vadsige kater) opgediept. Toen die tenslotte ook nog de gewezen paardenstal als urinoir ging gebruiken, had hij zijn doodvonnis figuurlijk gesproken al om de nek.

Pa ging listig en resoluut te werk. De doodskandidaat kreeg een codenaam, waarvan de betekenis alleen ingewijden bekend was. Hij werd tot “havenmeester” gepromoveerd en onderging kort daarna een speciale behandeling. Simpel maar doeltreffend.
Die bevordering tot “havenmeester” betekende dat de kat ten onder ging in het water van de Oude Haven of in de Pijp, een verlengstuk van de aangrenzende Nieuwe Haven. In dat laatste geval ging “Felix catus” letterlijk de “pijp uit” (Bargoens voor sterven).
Vlak bij het grachtje waaraan wij kwamen te wonen, lag een haventje waar schipper “Hoekie” zijn schuit afmeerde. Het was smal, maar angstwekkend diep en slikte veel, voor hem niet bestemde zaken. De bodem werd de laatste rustplaats voor afgeleefde katten. De begrafenisplechtigheid was sober en vooral zonder publiciteit. Een stevige zak, zware steen, goed dichtbinden, een zwaai, een plons in het duister: dág Poelie!
Ma bleef onkundig van het misdrijf. Wel bemerkte zij dat een van haar lievelingen absent was. Zij opende dan de voordeur en riep lokkend Poelie’s naam in het duister. Mijn vader wist dan zijn misdaad meesterlijk te verdoezelen, door hetzelfde te doen aan de achterdeur.
Maar alleen hij wist zéker dat Poelie geen antwoord zou geven vanaf de bodem der haven.
Liep het echter tegen de Kerst, dan werd de doodskandidaat ook wel ter hand gesteld aan “Boko”. Een louche figuur en getalenteerd kattenmepper, die we eerder tegen kwamen. Hij stroopte hazen en konijnen. Die verkocht hij als wildbraad. Als nu voor Kerst de vraag sterk steeg, zag hij er volstrekt geen been in als kattenmepper en “hoogstapelaar” (Bargoens voor oplichter) op te treden om zijn leveringsprogramma optimaal te houden. Hij leverde dan geen kat in de zak, maar kat in de pan, altijd “panklaar”. Dat wil zeggen; zonder kop en poten. Een service bedoeld om identificatie te voorkomen.





Aan hem kon pa menig afgeleefde poes slijten. Met zijn bizar gevoel voor humor, leverde Boko die bij voorkeur als “ kerstkonijn”, af bij stadsnotabelen, die eens extra lekker wilden dineren. “Hap ze, “schurftkat” bij kaarslicht!”
Als toppunt van brutaliteit ging hij na de kerst bij de cliënte, de echtgenote van een notaris, informeren hoe het wildbraad gesmaakt had. Na de lofbetuigingen over de bijzonder fijne smaak in ontvangst genomen te hebben, deed hij het onthutste mens grinnikend de verpletterende mededeling dat zij een oude kat op het menu gehad had!

Vier poezen zijn me in herinnering gebleven: Jan, Piet, Wim en Poelie, de later zo tragisch om het leven gekomen kater. Dat moeder geen gave had tot het vaststellen der geslachtelijke kenmerken bleek toen Jan vijf welgeschapen jongen ter wereld bracht. Dat mocht de pret niet drukken, hoe meer kattenzielen, hoe meer vreugd. Pa zorgde er wel voor dat het niet de spuigaten uitliep.
Ook zorgde hij dat zij ergens anders uitliepen, “het kattengat”. De beestjes moesten hun gevoeg doen. In die tijd bestonden geen hygiënische kattenbakken met grit waarin de drolletjes en plasjes van de poezenbeesten keurig worden opgeslagen en werd verwacht dat zij hun kleine en grote boodschap buiten deponeerden. In de gemeenteloods hadden zij daartoe alle ruimte en gelegenheid in mijn grote zandbak. Menig kattendrol heb ik met de handjes uit het zand opgegraaid.
Er werd een kunstig poortje gezaagd onder in de achterdeur. Het verwijderde deel kreeg stukjes leder als scharnier, zo had het poortje ook een openslaand deurtje. Maar hóé die onnozele beesten aan het verstand gebracht, dat ze dáár door moesten?
Vader ging op de dressuurtour. Met twee Felix Meritus exemplaren onder de armen geklemd, poogde hij een derde door het poortje te wringen. Het ging niet!
Aan de andere zijde stond mijn oudste broer. Sinds een smak uit de wieg met het bolletje keihard op de grond, was het daarin niet meer 100%. Onkundig van de dressuur, zag hij uit de opening een kattenkop opduiken. In zijn onnozelheid vermoedde hij een ontsnappingspoging en begon de kop krachtig terug te drukken. Voor het stomme dier ontstond een benauwde situatie. Als een harmonica in- en uitverend trok het in “pages” (Bargoens voor doodsangst) de nagels door Pa’s vel. Vloekend en tierend hergaf die daarop de triangel de vrijheid.
Ze verdwenen met de staarten omhoog naar de zolder, op bezoek bij onzichtbare soortgenoten.
Want dat die daar huisden, daar was moeder heilig van overtuigd. ’s Nachts had ze menigmaal geritsel en gekrabbel gehoord. Het zijn vast “zwerfkatjes” oordeelde ze. “Arme beesten!” Haar liefde voor die, door mij verafschuwde wezens ging zó ver, dat ze ’s avonds de trap opstommelde en in het donker (wij bezaten nog geen licht op zolder) een schoteltje melk met wittebrood voor de stumpers plaatste. ’s Morgens was het schoteltje schoon leeg!

Zij heeft dat lang volgehouden, totdat aan het licht kwam dat het geen poesjes waren, maar oude bekenden. Ratten! En grote ook! Moeders melkdieet had hen welgedaan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten