De trein over de zee
1936. Hij heette Malle Dirk. Dat was de bijnaam, die wij jongens hem hadden gegeven. Een kind in grote mannen maat, ongeveer 40 jaar oud en debiel.
Malle Dirk had een ingevallen gezicht met een kromme neus, een hoge rug en magere spillebenen, waar omheen een veel te wijde broek slobberde. Hoewel volwassen van gestalte, was hij geestelijk een kind. Hij had een spraakgebrek, waardoor hij de eerste letters van bepaalde woorden niet kon uitspreken. Zijn krompraat leverde een bijzonder komisch effect op, vooral als hij zich kwaad maakte. Dan balde hij de vuist en slingerde ons spugerige scheldwoorden naar het hoofd, waarbij hij vloekte als een dragonder en schreeuwde:
“ Ottedomme, ‘uile ‘otstralen, ikke mes in ‘ullie ‘onder ‘teken!”
Zijn bedreigingen om ons “vuile rotstralen” een mes in onze donder te steken, maakte niet de minste indruk.
Omdat hij kind was en kind bleef, speelde hij vaak met ons mee. Dan was hij de “lummel” in het Toet-om Blok- spel. Die lummel stond met het hoofd op de arm tegen een dikke boom en telde langzaam:
“Tien, twintig, dertig,” enz. en riep na honderd: “Honderdtien, wie niet weg is, is gezien, ik kóóóóm!”. Van de anderen werd verwacht, dat zij inmiddels een blok om waren gelopen en zich hadden verstopt. De taak van de lummel was om hen op te sporen.
Op een avond stond Dirk weer zéér langzaam te tellen: “Tien, t’intig, t’ertig”, enz. Maar in plaats van een blok om te lopen en ons te verstoppen, waren wij met zijn allen in de dikke boom geklommen en pisten op commando Dirk op zijn kop.
Deze staakte abrupt zijn trage tel reeks en annonceerde luid: “Ottedomme, ‘k hou op ‘oor, ’t ga ‘ egene, ‘ k ga na ‘ uis!”. Dirk slofte weg en was stom verbaasd, dat het buiten het dichte bladerdak niet regende.
Kinderen, dronken mensen en dwazen zeggen vaak de waarheid en hebben momenten van helderziendheid.
Toen wij eens met heel ons troepje kwajongens met inbegrip van Malle Dirk, boven op de Noordersluis te Naarden stonden, met wijds uitzicht over de afgesloten Zuiderzee, bracht Malle Dirk ons in verbazing door, wijzend over het spiegelende watervlak naar de verte, plots uit te roepen: “ Ottedomme, ikke sien, t’ aar, t’ein over te zee!”
Wij konden het hem niet uit het hoofd praten. Hij hield het hardnekkig vol. Hij had “Ottedomme nog an toe”, een trein zien rijden over de zee!”
Gek genoeg kwam het visioen van die rare Dirk 50 jaar later nog uit ook. Toen de spoorlijn van de Bijlmer naar Almere gereed kwam.
Dirk stierf de hongerdood in de oorlogswinter ‘ 44-’45. Hij bevindt zich nu ongetwijfeld, ondanks zijn barbaars gevloek, in een oord waar nooit meer honger wordt geleden, want hij was en bleef een kind. En zei niet eens iemand: “Laat de kinderen tot Mij komen?"