zaterdag 19 januari 2013

Snippers van leven 13 - Een doldrieste vader

Oorspronkelijk afkomstig van het oprechte Groningse land, was hij op zijn achttiende aan het zwerven geslagen. Na jarenlange omzwervingen o.a. in Duitsland, was hij na de Duitse nederlaag in de eerste wereldoorlog en om de daaruit voortvloeiende chaos te ontlopen, weer naar Holland gekomen.
Hij belandde tenslotte in het kleine stadje waar hij, moe van zijn avonturen, de rustige haven van het huwelijk invoer. Hij ontmoette er mijn moeder, die hij, impulsief als hij was, na een zéér korte verkering van nog geen veertien dagen huwde. Het was typerend voor hem en zijn manier van doen en denken. In de volgorde zoals het hier staat, deed hij ook: eerst doen, dan denken.   
Het heeft hem veel builen en butsen opgeleverd en was een bron voor talloze conflicten. Hij ging echter onder de gevolgen van zijn onnadenkendheid en overhaasting zelden diep gebukt. Spijt was een emotie, die bedenkelijk kort huisvesting in zijn binnenste had. Het strekte hem niet tot lering en welgemoed stevende hij op zijn volgende dwaasheid af.

Hij was een wonderlijk man met een apart soort humor, vol dolle streken en vreemde invallen. Eerbied voor orde en gezag bezat hij niet en hij trok zich niets aan van de mening der brave medeburgers. Hun oordeel over hem liet hem Siberisch. Hij deed wat lust en luim hem ingaf en bekommerde zich niet in het minst om de gevolgen van zijn vaak rare streken.

Hoewel hij sterk was als een beer, wendde hij zijn krachten alleen in uiterste noodzaak aan tot verrichten van arbeid. Daardoor, en door de grote werkeloosheid in die tijd, was het bij ons thuis armoe doorlopend troef. Veel genoegens die andere kinderen hadden, zoals goede kleding, degelijk voedsel, goede verzorging en behuizing moest ik ontberen. Mijn speelgoederen waren afgedankte spullen van de vuilnisbelt. Nee, zijn vaderlijke zorg strekte zich uit tot het voederen van vrouw en kroost en het verschaffen van de direct noodzakelijke levensbehoeften. Daarmee hield voor hem de kous op. Zelf hechtte hij in ’t geheel niet aan aardse goederen en hij nam zonder meer aan dat wij die opvatting deelden.
Toch hield ik van hem. Misschien ook omdat hij, ondanks zijn forse gestalte, in zijn hart kind was en kind bleef. Met volle overgave speelde hij de huiselijke spelletjes mee.
Zo deden wij op een avond “pandverbeuren”. Hij werd daarbij gedwongen, om zijn pand terug te krijgen, voor “visventer” te spelen. Zonder aarzelen plaatste hij een stoel met de zitting op het hoofd, stormde de deur uit, liep het huizenblok om en brulde met stentorstem door de straten: “Bot! Bot! Levendige bot!!!”
Daar er die avond druk wandelverkeer was, baarde hij een zeker opzien. Het voorval staafde de mensen in hun overtuiging, dat hij “lijp” was (Bargoens voor niet wel in het hoofd). Dat deerde hem niet. Het kwam zelfs niet ongelegen, omdat het hem een vrijbrief verschafte voor verdere gekke kuren, die niet helemaal door de beugel konden.

Hij had een klein borstelig snorretje en sluik, wat schuins over het voorhoofd vallend haar, hetwelk hem een treffende gelijkenis met Adolf Hitler verleende. Nou, wat rare streken en capriolen betrof, konden ze elkaar de hand geven.
Verder bezat hij onwaarschijnlijk lange armen. Een curiositeit die hij verklaarde verkregen te hebben doordat hij als zestienjarige jongen wekenlang zware kruiwagens gereden had voor een Groningse kleiboer, tegen kapitale beloning van twee kwartjes per week. Voor de rest van zijn leven werd hij hierdoor schichtig voor kleiboeren en werk en hield zijn handen, die net als bij een gorilla bijna tot de knieën reikten, zoveel mogelijk in de zakken. Alleen als hij liep, zwaaiden zijn armen mee met de stappen van zijn lange benen. Hij liep altijd kaarsrecht, wat de lange gestalte met de brede schouders nog imponerender maakte.
Wanneer hij een borrel teveel ophad, was het met hem kwaad kersen eten. Wee degene die in zijn vaarwater kwam en hem ooit eens iets geleverd had wat naar zijn mening niet in de haak was.
Toch was hij, wat men noemt “geen kwaaie vent” en goedmoedig van aard. Hij kon veel hebben, liet zich vaak jennen en voeren – zoals in het stadsjargon de kleine plagerijtjes werden genoemd – en liep wanneer het hem te bont werd met een schouderophaal weg. Waarschijnlijk vreesde hij zijn formidabele kracht en wat hij daarmee uit kon richten als hij werkelijk kwaad werd. In drift ontstoken kon hij als een alles vernietigende orkaan losbarsten en een indrukwekkende ravage achter laten.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten