vrijdag 15 februari 2013

Snippers van leven 31 - De Pieperboer

Op een goede dag was hij aan komen varen, Piet de Boer, afkomstig uit het mooie land van Zuid Scharwou. Nog zie ik hem “otteren” (Bargoens voor moeilijk tobben) om met zijn boot door het halfdicht geslibde water onder het sluisje door te komen. Hij was een man met een kogelrond hoofd, gezette gestalte en trouwe bruine hondenogen. De hakkenpuffende motor had hem via kanalen en binnenvaarten, moeizaam tot hier gebracht en door de tegenstand van de taaie bagger in het grachtje, eindelijk de brui er aan gegeven. Wat dat voortbewegingsmechanisme betrof, een oude Fordmotor, kon het schuitje voor de rest van zijn leven hier blijven rotten tot het van ellende naar de bodem zonk.

De uit het verre West Friesland hier verzeilde Pieperboer, werd onze overbuur. Hij in het water, wij op de kant. Een van zijn eerste daden was een naambord spijkeren op een leegstaande loods in de Kattenbak, waarop hij mededeelde in aardappelen te handelen, door hem in zijn zangerig dialect als piepers aangeduid. Het bezorgde hem op slag die bijnaam “Pieperboer”, waar hij nooit meer vanaf gekomen is. De door hem hardnekkig “piepers” genoemde bolvormige knollen verkocht hij in merken als: bintjes, eigenheimers, bloemers, afkokers, blauwen en krielen, zeeuwsen, zanders en …malthers, die hij uit de Middellandse Zee liet aanvaren. Een wonderlijke curiositeit van zijn handelswaar was dat deze in zijn geboortestreek niet gerooid werden, maar “gedoken”. In het muzikale vraagteken dialect heette het aardappelrooien van hier, dáár “piepers duiken”

Hij werd mijn favoriet daar hij spoedig een vrachtwagentje aanschafte, een hoog op de wielen staande Ford met rammelende spatborden waarmee hij zich, vaak met mij naast hem op de houten bank, kundig wist voort te bewegen. Het was een tweedehands geval die bij het voortgaan, naast een oorverdovend geratel, op de meest onverwachte momenten enorme knallen uit de uitlaat produceerde en zo de poezen van Ma de stuipen op het lijf joeg. Krijsend en blazend van schrik stoven ze dan, met de staarten omhoog, voor de helse machine opzij.
Toen de man, naast zijn piepers, ook nog fondant zoete peentjes en goudrenetten ging verkopen, die ik gehaaid wist te kapen, was onze relatie niet meer stuk te krijgen en was ik niet meer uit zijn nabijheid en loods weg te branden.
Mij noemde hij immer “Mien knecht”, waar ik danig trots op was en ik poogde in mijn adoratie hem op alle manieren na te apen. Hij droeg een grof ribfluwelen broek, die bij het voortgaan van de Pieperboer prachtig zingende geluidjes maakte, van sjiep, sjoep, sjiep, sjoep. Ik stapte met mijn korte beentjes achter hem aan en poogde zonder succes dezelfde klanken uit mijn broekje voort te brengen door de dijen krachtig tegen elkaar te persen. De Pieperboer sjiepsjoepte inmiddels onverstoord verder, onbewust van mijn krampachtige pogingen tot imitatie van zijn welluidend kledingstuk.
Op rug en schouders van zijn mouwvest was, net als bij de Slegte-kolenboer, een grote lederen lap aangebracht die een volwassen schaap het leven had gekost. Dat was nodig om de moordende slijtageslag te winnen van de ruwe aardappelzakken die de man op zijn bult torste.
Hij had een vrouw in de boot genomen, met de fraaie naam: “Gijsbertina Cornelia Kostelijk”.
De kostelijke naam werd door mijn moeder kortweg afgekapt in “Gijsie”, een naam die het mens voor de rest van haar leven heeft getorst.
De man was een noeste werker, die op een onmenselijk vroeg uur opstond om in zijn piepers te gaan rommelen. Om zich niet helemaal te pletter te werken, dook hij ’s middags onderdeks om siësta te houden. Gijsie deed hetzelfde en kroop naast hem in de koffer. Omdat hij dan eerst vaak met haar stoeide, gilde ze daarbij luid: “ Niet knoeien Piet! Niet knoeien!” Wat dát inhield begreep ik niet. Het woonbootje maakte dan licht schommelende bewegingen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten