donderdag 16 augustus 2012

Jezus de Christus

Jezus Christus, geboren in een stal.
Kerstverhaal
"En het geschiedde, toen zij daar waren,dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zou, en zij baarde haar eerstgeboren zoon en wikkelde Hem in doeken en legde Hem in een kribbe, omdat voor hen geen plaats was in de herberg" (Lucas 2 :6-7)

De vergeten man.
"Wee, mij, wee mij, o ik diep rampzalige"
Het waren woorden van wroeging en spijt, die de oude man, gehuld in een smoezelige kaftan met hoog geheven armen, uitriep. Hij liet de armen zakken en vervolgde zijn klacht, meer voor zichzelf dan voor de toehoorders, "Ik was een gezien man met een goede nering in Bethlehem. Gewaardeerd om mijn gastvrijheid, de voortreffelijke maaltijden en de goede wijn die ik opdiende. Een gastvrijheid die ik natuurlijk graag beloond zag in klinkende munt, laat ik eerlijk zijn. De schoorsteen kon niet van niets roken, die maaltijden, wijn en onderdak diende betaald te worden, nietwaar?"
Hij zweeg en keek de kring van zijn toehoorders rond alsof hij instemming verwachtte op die woorden. Toen vervolgde hij : "Net als alle mensen heb ik ook een vader en moeder gehad, dus ook een naam. Maar die naam zal roem en eerloos verzinken in het stof der eeuwen en hoewel vergeten toch met schande en vloek beladen zijn .Vervloekt zij die avond voorafgaand aan die vreemde, wonderlijke nacht. Die nacht, toen die stralende ster haast tastbaar boven mijn herberg stond, met dat hoge ijle gezang van onzichtbare wezens en de onaardse vrede in die nacht waarin het prille geschrei van een pasgeboren baby klonk en de aanloop van sjofele herders daarna in de stal achter mijn huis."
Weer stopte de trage woordenreeks en hij keek peinzend voor zich uit. Blijkbaar spitte zijn geest diep in het geheugen. Toen sprak hij, knikkend met het verweerde hoofd, "Maar laat ik bij het begin beginnen en met pijn in mijn hart mijn schande oprakelen."
"Die hoogmoedige keizer Augustes, zijn ziel moge branden in de hel, waande zich heerser over de hele wereld en had een gebod doen uitgaan dat de inwoners van die wereld ingeschreven moesten worden. Voor mij en mijn nering een buitenkansje. Nog nooit had ik zo’n goede omzet gedraaid. Al mijn kamers zaten bomvol, hoewel een kamer nog vrij bleef. Die hield ik altijd gereserveerd voor de stadhouder Cyrenius, die vaak de gewoonte had onverwachts met een van zijn vele vriendinnen op te duiken. Een machtig man die goed betaalde voor die reservering.
Het zal omstreeks het elfde uur geweest zijn, de meeste gasten sliepen al, toen dat armoedige stel aanklopte. Zij wilden onderdak. Ik zag het in een oogopslag. Dit was niks. Armzalige kale lieden, waar weinig aan te verdienen viel. Die kwamen er bij mij niet in. En wat de deur dicht deed was de toestand van dat vrouwtje. Ze was hoogzwanger! En nou zal je altijd zien dat dan uitgerekend in die nacht de bevalling zou gebeuren. Wat kocht ik daarvoor? Geschreeuw van een vrouw in barensnood, gasten die geërgerd wakker werden, drukte, geloop, nee hoor, daar had ik geen lust in.
Maar daar ik een goedmoedig iemand ben, die ook een ander zijn verdienste gunt, zei ik dat zij maar naar het logement van Nabal moesten gaan. Die dwaas zette altijd zijn huis open voor Jan Rap en z’n maat, zwervers en rondtrekkend gespuis. Die minne concurrent gunde ik van harte het vrachtje en de narigheid. 'Doe wel en zie niet om' is mijn devies ! Die stomme Nabal had zeker nog wel ’n plaatsje in zijn asiel vol vlooien en luizen."
Er trok een spottend lachje over zijn doorgroefd gelaat. Toen sprak hij verder, "Maar de man had mismoedig het hoofd geschut. "Wij zijn overal geweest en nergens is plaats voor ons," zei hij.
"Nou ja, pech gehad dan" zei ik en stond op punt de deur dicht te gooien….toen ik plots getroffen werd door iets in de houding en vooral in de ogen van dat vrouwtje op dat ezeltje. Die ogen! Groot en diepblauw, als sterren stralend in dat volmaakt schone gelaat en de rust die daarvan uitging, ondanks haar pijnlijke vermoeidheid. En dat maakte dat ik die nacht de slaap niet kon vatten. Dat mij op deed staan en dwalen door die vreemde bitterkoude nacht met die heldere ster en weer terug naar de stal achter mijn huis waar ik het stel met hun ezeltje op aandringen van mijn vrouw had ondergebracht.
In die stal huisden ook mijn os en ezel, mijn schapen en de rijdieren van mijn gasten. Die vrouw van mij had over mijn schouder het schouwspel aangekeken en meegeluisterd. En met vrouwelijke solidariteit met dat dodelijk vermoeide vrouwtje, mij in het oor gefluisterd :"De stal ! De stal ! Daarin is nog wel een plaatsje. En het is er lekker warm!"
"Waarachtig ja, zij had gelijk. De adem en de lichaamswarmte van al die dieren was daar. Daar heeft mijn vrouw hen liefdevol ondergebracht en een strobed gespreid voor de aanstaande moeder. Ook een bedje van stro in een kribbe voor het geval dat die nacht het kindje geboren zou worden."
En dat is de schande, die mij, nu na al die jaren nog dwars zit. Ik had een Koning naar een stal verwezen! Had ik ze toch maar binnengelaten en hun de comfortabele kamer van die vrouwengek Cyrenius gegeven. De Koning is uiteindelijk in mijn stal ter wereld gekomen. Dat kindje kreeg daarna ook nog hoog bezoek van drie koningen. Vorstelijke personen uit een ver land, met geschenken van goud, wierook en mirre. Maar ik heb de baby nooit gezien. Ik durfde uit schaamte hen niet onder ogen te komen. Ik verspeelde mijn kans op een onvergetelijke naam in de geschiedenis. Nu ben ik vergeten, niemand herinnerd mij meer en duizenden jaren kunnen mijn schande niet uitwissen. Maar Hij zal mij niet veroordelen. Dat deed ik zelf. IK WAS DE HERBERGIER DIE VOOR HEN GEEN PLAATS IN ZIJN HERBERG HAD!"
Zijn verhaal was uit. Moeizaam stond hij op. Hij keek nog even zijn toehoorders aan en besloot: "Maar weet wel, nu, na al die tijd klinkt nog steeds Zijn stem: "Ik sta aan de deur en Ik klop" Wees niet zo ongastvrij als ik, en laat Hem binnen!" En met die woorden slofte hij weg en verdween in de schemer van de vallende avond.


De kindermoord.
De Wijzen of Koningen die bij de sluwe vos Herodes 1 de Grote (73 v. en 4 na Chr.) op bezoek zijn geweest om te vragen wáár de koning der Joden geboren was, worden in een droom door een engel gewaarschuwd niet naar Herodes terug te gaan. Herodes ontsteekt dan in hevige toorn. Hij voelt zich bedrogen door de Wijzen, die hem verzekerd hadden dat zij hem zouden vertellen wáár die koning te vinden was als zij Hem gevonden hadden, zodat hij, Herodes óók eer zou kunnen bewijzen. Die eer zou echter zonder twijfel de dood betekend hebben van de boreling omdat de tiran bevreesd was dat die hem later van de troon zou stoten. Harteloos en meedogenloos gebiedt hij nu dat alle jongens in en rond Bethlehem van 2 jaar en daar beneden, omgebracht moeten worden.
Zo begint een gruwelijke jacht van kindermoordenaars achter vluchtende moeders aan, die hun kind krampachtig tegen zich aangeklemd houden. Vergeefs! De moordenaars dragen geen last. De moeders wél ! Zij worden onherroepelijk ingehaald. Wat dan volgt is de korte hopeloze strijd van een zwakke vrouw, die wanhopig haar kind vasthoudt, maar geen schijn van kans heeft tegen de sterke, woest rukkende slachter.
Velen trachtten zich met hun kind te verbergen. Maar Herodes soldaten speurden hen op in hun schuilplaatsen en lieten zich niet door hartstochtelijke smekingen en tranen vermurmen. Hun bloedige taak voerden zij plichtsgetrouw uit en zonder erbarmen hieuwen en staken zij op de kleine weke lichaampjes in.
Een jonge vrouw is met haar baby een doodlopend steegje ingevlucht. Een soldaat vindt haar daar. Hij loopt langzaam op haar toe, het bloedbevlekte zwaard in de hand. Dan, in een uiterste poging om haar kindje te redden, legt zij het achter zich neer en treedt, haar kleding tot boven de naakte borsten optrekkend, op de soldaat toe. Hij begrijpt grijnzend het gebaar en verkracht haar. Maar na zijn daad steekt hij, plicht is plicht, het zwaard onverhoeds door het tere babylijfje en stapt weg, een hartverscheurend schreiende moeder achterlatend.
Vele jaren later zou de zoon van de wrede tiran deze gruwelijke slachtpartij op onnozele kinderen, achteloos ter sprake brengen toen Jezus voor hem werd geleid (Lucas 23 :8-12).


Jezus voor Herodes
Herodes Antipas (20 v en 39 na Chr.) bezat naast zijn wrede despotische karaktertrekken een soort lompe boertige humor. Na het begeleidend schrijven hem aangereikt door het gewapend escorte te hebben gelezen, roept hij zijn halfbroer Filippus: "Hé, Pilippus kom eens kijken wat die boef Pilatus mij zendt. Die Jezus die ze in de streek van Pilatus "Koning der Joden" noemen. De schurk zit zeker met Hem in zijn maag en schuift mij het vrachtje op mijn hals. Hij heeft bij Zijn geboorte al moeilijkheden veroorzaakt en m’n ouwe heer de stuipen op z’n lijf gejaagd. Die wist toen niets beters te doen dan zo’n honderd kleine joodjes te mollen!
En zich tot Jezus wendend sneerd hij : "Wist jij daarvan? Jij hebt toch beweerd dat je er al vóór je geboorte was? Maar Jezus zwijgt.
Herodes staat op en loopt keurend om Jezus heen die stil en gelaten staat. Herodes klopt Hem vriendelijk op de schouder en zegt: "Wel, wel, dat is een verrassing. Welkom, welkom. Ik heb veel van je gehoord beste man. Jij doet wonderen, he? Water in wijn veranderen, is het niet?" Als Jezus blijft zwijgen, roept hij een slaaf, "Breng mij eens snel een kan water!" De kan wordt hem gebracht. Uitnodigend houdt hij die Jezus voor en vraagt, "Kun je voor mij een toverspreuk zeggen en het water in een goed wijntje veranderen?" Er volgt geen reactie. Wat teleurgesteld gaat Herodes weer zitten en vraagt verder, "Van wie heb je die toverkunsten geleerd? Van Simon Magus, die tovenaar waar ze zoveel ophef over maken? Waarom wil jij eigenlijk koning van dat zooitje ongeregeld, die Joden worden? Heb je enig idee wat voor last die je kunnen bezorgen?"
Als hij geen antwoord krijgt, wordt Herodes narrig en zegt spottend:  "Ik heb gehoord dat je ook kreupelen geneest. Wil je voor mij ook zo’n klein wondertje doen? Of is dat teveel gevraagd?" Hij knipt met de vingers en gebiedt: "Breng mij Justus, mijn gebochelde nar."
Hij plaatst de moeizaam voort hompelende man met zijn scheefstaande hoofd en monsterachtige bult voor Jezus en vraagt: "Kun jij die kruipende pad niet van zijn bult af helpen?"
Jezus, die al die tijd stil voor zich uit heeft gestaard, buigt nu het hoofd naar de nar, die zwijgend naar Hem opkijkt. Er glijdt een trek van medelijden over Zijn gelaat. Dan opent Hij eindelijk de mond en zegt, meer tegen de nar dan tegen Herodes: "Ik zal hem te zijner tijd oprichten en hij zal met vreugd lopen en springen als een kalf in de weide."
Herodes kijkt geruime tijd met gefronst gelaat afwachtend naar zijn nar, maar als er niets gebeurt, zendt hij hem korzelig weg. Nadenkend ziet hij naar Jezus en zegt: "Je werkt niet erg mee, he! Je had nu de kans om je naam van wonderdoener waar te maken. Zo kan ik ook niet veel voor je doen."
Dan schiet hem plots een lumineus idee te binnen. Hij roept Filippus zijn halfbroer naar voren en stelt die aan Jezus voor met de woorden: "Dit is Filippus, mijn halfbroertje. Jong en knap zoals je ziet. Hij is een paardenliefhebber. Maar met de liefde gaat het niet zo goed. Herodias, zijn vrouwtje heeft zich bij mij over hem beklaagt en vertrouwelijk verteld dat zij bij hem niet goed aan haar gerief komt."Hij" daarbij wijzend op Filippus, "Schijnt wat moeite te hebben om ‘m in aanval positie te brengen. Nou, koning Jezus, spreek ’s één woord en hij staat als een speer!"
Bij dat alles blijft Jezus volharden in Zijn voorname zwijgzaamheid en zegt geen woord. Herodes wordt kribbig en ongeduldig en gaat Hem met zijn krijgsmacht bespotten en smaden. Tenslotte laat hij Hem een schitterend kleed aandoen en zendt Hem naar Pilatus terug.
En Herodes en Piatus werden op die zelfde dag met elkaar bevriend: voor die tijd leefden zij in vijandschap met elkaar.


Het verraad en de wandelende Jood.
33 jaar na de geboorte in die stal zou Christus verraden worden door één van zijn getrouwe discipelen. Eén waarvan de Heer zelf d.m.v. David zegt:  "Maar gij zijt het, een mens- mijns gelijke, mijn vriend en vertrouwde: wij, die samen vertrouwelijk omgang genoten, die in het feestgewoel gingen naar Gods huis" (Psalm 55 :14-15).
De kiem van dat verraad werd gelegd bij het laatste avondmaal met de 12 apostelen, gehouden in een bovenzaal. Christus zegt dat Zijn koninkrijk niet van deze aarde zal zijn, wat een teleurstellende reactie van Judas oproept. Hij immers had bijzonder hoge verwachtingen. Zijn intenties lagen niet op religieus gebied maar op het politieke vlak. Hij begrijpt niets van Christus' leer die gericht is op de toekomst voor de mensen in een onaards en eeuwig koninkrijk. Hij was steeds in de veronderstelling dat Jezus een koninkrijk op aarde zou oprichten en met Zijn wonderbaarlijke krachten de Joden zou bevrijden van het gehate Romeinse juk. Maar als Jezus spreekt en voorspelt dat Hij overgeleverd zal worden om gekruisigd te worden en te sterven, is hij bitter teleurgesteld. Zo rijpt bij hem het plan Jezus te verraden.
Judas Iscariot was een man die altijd, naast de bekende geldbuidel, een vlijmscherpe dolk bij zich droeg.Weinig bekend is dat hij behoorde tot een kleine groep verzetstrijders. Een terroristische beweging tegen de Romeinen. Hij verwachtte al dat Jezus Christus na Zijn glorieuze intocht te Jeruzalem het sein zou geven tot de opstand door Zich uit te roepen tot koning der Joden. (Matth. 21 :1-11) Toen dat niet gebeurde, rees de twijfel in zijn hart. Bij hun regelmatige bijeenkomsten in het huis van Ahasverus, een schoenmaker die woonde halverwege de weg die leidde naar de heuvel Golgotha en die één van de leiders der opstandelingen was, was die teleurstellende zaak al onderling besproken. Men begreep het niet. Er was toch een enorme menigte op de been, die allen luid de toekomstige koning hadden toegejuicht? Dat was toch de grote kans? Hadden zij niet allen op dat moment gehoopt? Judas was laaiend enthousiast bij Ahasverus op die dag binnen komen stormen en geroepen dat nu de grote dag was aangebroken. Maar het bleek een vergissing. Er gebeurde niets.
En nu bevestigde Jezus' woorden de bange vermoedens die zij hadden en dat Hij helemaal geen koning wilde worden! Dat Hij eigenlijk verraad pleegde. Wel, dan zou hij, Judas Hem verraden en een martelaar van Hem maken, die door Zijn dood hun zaak beter kon dienen dan bij Zijn leven. Dát was de reden van het verraad en niet die armzalige 30 zilverlingen.
Ahasverus, die zoals beschreven woonde aan de weg Via Dolorosa, de Kruisweg, het smalle pad naar Golgotha, de Schedelplaats waar de Romeinen gewoon waren misdadigers terecht te stellen, leed nog meer dan Judas onder de galbittere teleurstelling die zijn hoop en verwachting op een Joods koninkrijk de bodem had ingeslagen. Een teleurstelling die overging in haat.
Volgens gewoonte lieten de Romeinen de veroordeelden zelf hun kruis dragen. De arrogante Romeinen achtten zich te verheven om dat voor hen te doen, noch door een van hun vele leden der hulptroepen.
Toen nu Jezus op Zijn marteltocht met het zware lompe boomstamkruis op de ontvelde schouders even dodelijk vermoeid stopt en tegen de muur van Ahasverus huis leunt, stormt deze woedend naar buiten en schreeuwt: "Weg ! Weg ! Vort jij bedrieger en verrader. Ga straks maar rusten in je graf. Maar niet tegen mijn muur!"
Christus keek hem aan en zei : "Omdat jij Mij dit aangedaan hebt, zul je moeten lopen en nooit rust vinden voor je voet, totdat Ik weder kom."
Dat ging in vervulling op het moment dat Jezus stierf aan het kruis, begon de lange tocht van de Wandelende Jood op aarde.
Maar zover was het nog niet. Eerst kwam de scène bij het laatste avondmaal. Het dramatische moment als Jezus zegt dat één van hen Hem verraden zou. Stuk voor stuk vraagt elke discipel: "Ben ik het Heer?" Ook Judas. Na Christus' zachte antwoord: "Gij zegt het", sluipt hij stiekem weg om zijn daad, het verraad te volbrengen.


Golgotha en het kruis. Een profetie. Het bloed van Christus.


De zon brandde genadeloos op de hoge kale heuvel en een drukkende hitte lag als een loodzware deken op de stoffige helling. Het kleine detachement Romeinse soldaten had de strakke banden van de discipline wat laten vieren en nam er hun gemak van. Er was ook niet veel reden tot extra waakzaamheid. De drie halfnaakte lichamen aan de ruwhouten kruizen waren solide met nagels door handen, voeten en polsgewrichten vastgespijkerd en konden niet ontsnappen. Het zielige troepje bij het kruis, waaronder een paar wenende vrouwen, leverden geen gevaar op. Evenmin de Joodse priesters en schriftgeleerden, die zich in de nabijheid ophielden. Zij konden eerder als bondgenoten worden beschouwd.. Zij gedroegen zich niet verdrietig of te neer geslagen, zoals het andere groepje, maar lachten en riepen bij tijd en wijlen spottende opmerkingen tegen het middelste figuur aan het kruis: de meest erbarmelijke van de drie.
Het was stil op de kale heuvel. Er hing een drukkende sfeer als vlak voor een onweer. De stilte werd slechts verbroken door het zwoegend gesteun der slachtoffers, die zich in een onophoudelijke bizarre dans op en neer bewogen.
Vier soldaten speelden een dobbelspel bij een hoopje slordig neergeworpen kledingstukken. Een vijfde soldaat leunde op zijn lans en keek onverschillig naar de gemartelde. Zijn hart had hij al lang toegesloten voor zachtere gevoelens als medelijden. Te vaak was hij getuige geweest bij dergelijke executies. Hij had er een afkeer van, maar meer uit zakelijke en nuchtere overwegingen. Het waren vaak langdurige procedures en het vrat tijd. Soms duurde het dagen, eer de gekruisigden hun doodstrijd opgaven. Vooral als bij hun vonnis de bepaling was opgenomen, dat hen de benen niet gebroken mochten worden. En al die tijd moest er toezicht worden gehouden en de bewaking gehandhaafd, hetgeen de dienst nodeloos verzwaarde. Daarom ging zijn voorkeur uit naar de snelle lansstoot recht door het hart of de flitsende zwaardslag.
Zijn ogen taxeerden deskundig de lichamelijke toestand van de middelste gekruisigde. Dié zou het niet lang meer maken. "Koning der Joden" luidde het opschrift boven diens hoofd. Hij blies minachtend.
"Mooie koning", mompelde hij binnensmonds. "Een wonderdoener was hij," zeiden de mensen. Nou, dan moest hij zichzelf maar eens van dat kruis aftoveren. "Hela, hoogheid! ," schorde zijn ruwe stem, "Kom eens van dat kruis!" Er kwam geen reactie. Wrevelig wendde hij zijn blik af en weidde zijn aandacht verder aan het dobbelspel.
 
33 jaar had het leven van Jezus Christus geduurd. Nu bevond Hij zich aan het eind daarvan en vlak voor de poorten van het dodenrijk. De tijd was bijna verstreken. Zijn missie volbracht. Hij had niet gefaald en volhard tot het einde. De profetieën over Hem waren vervuld. De eeuwen her voorspelde was gekomen. Zijn taak: de mensheid te verlossen van de dood en de weg terug te wijzen naar het eeuwige leven, had Hij, ondanks afschuwelijk lijden in gehoorzaamheid tot een goed einde gebracht. Het kruis waaraan Zijn gemarteld lichaam als een geslacht dier was vastgespijkerd, herstelde het verbroken contact tussen God en de mens. De verticale balk, geplant in de aarde, het rijk van het stof, wees naar de hemel, het rijk van de geest. De horizontale balken waren als armen in liefdevolle en oneindige vergeving uitgebreid van horizon tot horizon.
De gemartelde Christus had het gedragen. Het was zwaar en lomp. Gemaakt van ingekeepte boomstammen. Geen glad geschaafde constructie zoals veel kunstenaars het kruis hebben uitgebeeld in de loop der eeuwen. Timmerhout was kostbaar in die dagen en werd niet aan misdadigers verspild. Driemaal was de man Jezus er onder bezweken. Het ruwe hout had Zijn schouders verwond en bij de val de enkels gekneusd.
Van en langs het kruis was Zijn bloed gevloeid. Het was geronnen en gestold tot klonters, plakkend aan de schors en neer gedrupt aan de voet. De regen, die tijdens en na het hevige onweer volgend op Zijn sterven zou neerstorten, zou dat bloed meespoelen in een klein, dun stroompje, dat zich via beek en rivier weer zou vermengen met de wateren der aarde. Een ieder die zich daarin berouwvol zou laten onderdompelen, zou afgewassen worden van de zonde door dat bloed van Christus. Hij zou uit dat watergraf verrijzen, gelijk Jezus ten derde dage, als een nieuw geboren mens en als hij die zonden niet meer zou begaan, opstaan uit de dood tot het eeuwige leven.
 
Er zijn er die het ontstaan van het oude Testament toeschrijven aan de zacht gezegd, ál te rijke fantasie der oude Israëlieten. Maar dan moet Mozes, die de eerste vijf Bijbelboeken schreef, ook een knap helderziende zijn geweest, net als de schrijvers na hem. Er staan namelijk profetieën in die letterlijk zijn uitgekomen. En een der belangrijkste is die over Jezus Christus, Zijn komst, lijden en sterven, en minder bekend: Zijn uiterlijk.
De vroegste profetie die op Hem betrekking heeft, staat in Genesis 3;15. Hij is de Verlosser die uit het zaad der vrouw (Maria) voort zou komen en die uiteindelijk de Slang de kop zou verpletten.
Vanwaar kwam Hij? Uit de tegenwoordigheid van God de Vader. Hij was het Woord, die al van de beginne was (Joh. 1:1-2-14.) Zelf zegt Hij op te zullen varen naar waar Hij tevoren was (Joh.6:38-51-62) en: Eer Abraham was, ben Ik. (Joh. 8:56-59)
Hij, die "voorgekend" was, vóór de grondlegging der wereld" (1 Petrus 20) getuigt van zichzelf  "Ik ben van de Vader uitgegaan" (Joh, 16:28-30)
Duizenden jaren voor Christus wordt Zijn komst, leven en sterven al beschreven. Eerst de maagdelijke geboorte in Jesaja 7:14 en de vervulling van die profetie in Matth. 1:23 en Lucas 1:27. Uit de stam van Juda: voorzegt Genesis 49:9-10 en 1 Kron. 5:2, Joh.4:11 en de tekst Hebr. 7:14 maakt het waar. De geboorteplaats: Bethlehem is voorspeld door Micha 5:1 en wordt in Matth. 2:1 bewaarheid. De triomfantelijke intocht in Jeruzalem beschreven in Zach. 9:9, wordt vervuld in Matth. 21:1-11. Dat Hij door een vriend (Judas) zou worden verraden staat als volgt in Psalm 55:14, "Maar gij zijt het, een mens, mijns gelijke, mijn vriend en vertrouwde: wij die tezamen vertrouwelijk omgang genoten, die in het feestgewoel (de intocht in Jeruzalem) gingen naar Gods huis". Hóé Hij wordt verraden staat in Psalm 41:10. Voor welk een schone prijs: 30 zilverlingen, kan men lezen in Zach. 11:12-13. Zijn lijden en smadelijke behandeling wordt voorspeld in Psalm 22:1-22 en in Jesaja 50: 6; waar ook staat dat Hij gegeseld en bespuwd zou worden, terwijl Jesaja 52:13 –15 en 53:1-10 zijn onaanzienlijk uiterlijk, smart en ziekte beschrijft. Dat Zijn handen en voeten worden doorboort, staat in Psalm 22:17 en dat Zijn beenderen niet gebroken zouden worden in Numeri 9:12 en in Psalm 34:21. Het verdobbelen van Zijn kleding in Psalm 22:19 en de balseming en begrafenis in Psalm 16:9-10 en Jesaja 53:9.
Mozes spreekt reeds over Jezus in Deut. 18:18-19; een profeet zal Ik hun verwekken, uit het midden hunner broederen, als u; en Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en Hij zal tot hen spreken alles wat Ik Hem gebieden zal.
Toen Jacob zijn zegen op het hoofd van Juda uitsprak, profeteerde hij: "De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelfe zullen de volken gehoorzaam zijn." Genesis 49:10) Dat met Silo de Christus wordt bedoeld, wordt bewezen door de vervulling van de voorwaarden die in de voorspelling worden genoemd en door de staat waarin de Joodse natie ten tijde van Christus geboorte verkeerde.
 
Wat was Zijn taak? De Verlosser te zijn door zichzelf als schuldeloos zoenoffer voor de mensheid op te offeren. Opdat die mensheid door Hem weer eeuwig leven zou kunnen verwerven. Hij maakte door Zijn offer de opstanding uit het graf mogelijk voor allen die sinds Adam geleefd hadden. "Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemakt worden" (1 Corr.15: 22)
Christus' bloed zou de zonde afwassen en verzoening doen. Gelijk in vroeger tijden de priesters van Israël het bloed van slachtoffers ter vergeving van het volk lieten vloeien, zo zou Zijn bloed dat voor de gehele mensheid doen.
Zijn taak was verder; de kop van de Slang te verpletten. Hoe? Door overwinnaar te zijn. Door de Satan, en met hem de Dood, machteloos te maken. Hoe? Door te sterven aan een kruis.
Dat "kruis", het martel- en executiewerktuig en algemeen gangbaar bij terechtstellingen door de Romeinen, had in oude tijden reeds een voorloper gehad in de vorm van de staak waarop Mozes de slang van koper, het symbool van Satan, bevestigd had. Ieder die er naar opzag wanneer hij door de vurige slangen was gebeten, bleef in leven. (Numeri 21:9)
Zo zou in later eeuwen het Kruis wederom ten (eeuwige) leven reddend zijn voor iedere zondaar die daarnaar berouwvol opzag. Het kruis, geplant in de aarde, maar wijzend naar de hemel, de draagbalken in liefdevolle omarming gespreid, werd het reddend symbool voor ieder menselijk wezen.
De demonische geesten die het kruis uitvonden als satanisch martelinstrument, hadden welhaast geen groter gruwelwerktuig kunnen bedenken.
De dood kon vertraagd of versneld worden. De gekruisigde had de armen boven het hoofd uitgestrekt, een krampachtige houding die acute ademnood veroorzaakte. Het slachtoffer vocht voortdurend om lucht te verkrijgen door zich op te richten op de vastgespijkerde voeten. Wilde men het slachtoffer sneller ter dood brengen, dan werden de benen gebroken waardoor niet meer op de voeten gesteund kon worden en het gewicht aan de armen verzwaard werd, met als gevolg een moeilijker ademhaling en verslechtering van de bloedsomloop. Het slachtoffer stierf daardoor eerder. Zijn marteling werd dus in feite verkort.
Een speer die door het hart werd gestoten, werd daarentegen als een "genadestoot" beschouwd. Het bracht een "snelle" dood. Deze "gunst" die de Romeinse soldaat Jezus Christus verleende, viel buiten het martelprogramma, die de vijanden van de Heer Hem toegedacht hadden. In het Petrus evangelie (Apocrief) staat: En zij werden toornig over Hem, en bevalen dat Hem de benen niet zouden worden gebroken, opdat Hij in marteling zou sterven" (Bld.337 Nw.Test.Apocriefen- v. H.Bakels)
Het kruis in de functie waarvoor de Romeinen het gebruikten, is een executiewerktuig van weergaloze wreedheid. De veroordeelde werd letterlijk als een geslacht dier eraan vast gespijkerd. De nagels werden zowel door de handpalmen als door het polsgewricht geslagen om het uitscheuren van het weefsel te voorkomen. (Beschrijving overgenomen uit het boek "Geheimen der oudheid" Bld. 75 uitg. Elmar Delft)
Een gruwelijke massale toepassing van het kruis als afschrikwekkend voorbeeld voor opstandige slaven, is beschreven in de historie van Spartacus.
Spartacus was de leider van een slavenopstand tegen de macht van Rome. Hij was lid van de Romeinse hulptroepen, maar deserteerde en werd daarom te Capua als gladiator verkocht.
In 73 v. Chr. ontsnapte hij en formeerde een slavenleger van meer dan 100.000 man. Hiermee weerstond hij twee jaar lang de Romeinse legioenen. Met dat leger behaalde hij verschillende overwinningen op de Romeinse onderdrukkers.
De veldheer Licinius Cassus trok met 10 legioenen tegen hem op en wist hem te Rhegium (Regio de Calabria in de teen van Italië) te verslaan. Cassus liet duizenden gevangenen door kruisiging ombrengen. De kruisen werden op regelmatige afstand opgesteld langs de weg naar Rome. Over een afstand van meer dan 450 km. hingen stervende slaven als afschrikwekkend voorbeeld om iedere toekomstige opstandeling de lust tot opstand te ontnemen. Alleen al langs de weg Via Appia van Capna tot Rome, werden 6472 kruizen geplaatst. Aan elk daarvan hing een opstandige slaaf of gladiator.
 
Er is een feit ter overdenking waar wij stil bij worden. In tegenstelling tot het ellendig lot van bovengenoemde slaven, die onherroepelijk tot een langzame gruwelijke dood waren gedoemd, was de positie van Christus anders. Namelijk deze: al die tijd dat Hij daar hing, behield Hij de macht en de mogelijkheid om de onduldbare marteling te beëindigen! Indien Hij wilde waren onmiddellijk legioenen engelen Hem te hulp gekomen. (Matth. 26:53) Maar… dan zou Zijn zending als Messias en Verlosser mislukt zijn. Satan probeerde in een laatste wanhopige poging door middel van de misdadiger naast Hem aan het kruis, Christus tot opgeven te brengen: "Zijt Gij niet de Christus?" grauwde de man, "Redt Uzelf en ons!" (Lucas 23:39)
In die geest trachtten ook de spottende hogepriesters Hem tot "opgeven" te bewegen. Zij zeiden: anderen heeft Hij gered. Zichzelf kan hij niet redden. Laat de Christus, de Koning van Israël, nu afkomen van het kruis, dat wij het zien en geloven" (Marcus 15:31-32)
 
Deze drie pogingen Christus over te halen Zijn taak op te geven, namelijk; 1. door de spottende soldaat. 2. door de misdadiger naast Hem aan het kruis. 3. de honende hogepriesters, werden ondernomen door mensen, die werden geïnspireerd dat te zeggen door hun vader: de duivel. (Joh.8:44). Drie verzoekingen tijdens Zijn ondragelijke pijnen, op het hoogtepunt van een serie martelingen en kwellingen, die begonnen waren in het Hof van Gethsémane. Daar werd Hij dodelijk beangst. Zijn zweet werd als bloeddruppels. Hij voorzag alles wat te gebeuren stond: de geseling, de bespotting en de vuistslagen van de ruwe soldaten, de moeizame tocht met het zware kruis naar de executieplaats en de helse pijnen die daarop gingen volgen. Geen mens is meer verlaten geweest, geen mens heeft meer geleden, geen mens heeft meer gedragen dan Hij in die nacht voorafgaand aan Zijn lijden en sterven. Wie weet heeft dat hij sterven moet, moet lijden, maar wie het tijdstip weet en de pijnen voorvoelt, lijdt een veelvoud van smarten die niet te bevatten zijn.
Maar erger was de geestelijke smart die Hij onderging en die Hem uit iedere porie deed bloeden. Want net als de "zondebok" (Leviticus 16:10), droeg Hij al de zonden, ziekten en smarten der mensheid wiens Verlosser Hij was. Voor hen deed Hij "verzoening" en Hij mocht niet mislukken.
 
In het begin ondernam Satan zelf drie pogingen om Jezus de Messias als Boodschapper en Verlosser te doen mislukken. Christus had 40 dagen gevast in de woestijn. Hij was verzwakt en werd door honger gekweld. Toen verscheen Satan en trachtte Hem te verleiden om Zijn goddelijke macht ten eigen bate aan te wenden: 1. Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan dat deze stenen broden worden; 2. Na Hem op de rand van het tempeldak gesteld te hebben," Indien Gij Gods Zoon zijt, werp uzelf naar beneden; er staat immers geschreven: aan Zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u en op de handen zullen zij u dragen, opdat uw voet niet aan een steen stoot". 3. Tenslotte toonde hij Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid. Hij bood ze Christus aan indien Hij zich voor hem zou neder werpen en aanbidden. (Matth. 4:1-11).
Maar die twee oproepen om Zijn macht oneigenlijk te gebruiken en de derde, de geraffineerdste, die appelleerde aan de menselijke hebzucht en genotzucht, mislukten.
Het waren formidabele verleidingen. Gedaan aan een mens! Iemand die daardoor mee kan voelen met onze zwakheden. "Een die op gelijker wijze (dan wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen. (Hebr.4:15-16)



Here der heerscharen. Schepping der goden. De raadsvergadering.
De Verlosser en Zijn tegenstander.

Hoe heeft Jezus Christus die rol van Verlosser gekregen? Wat ging daar aan vooraf?
Er is een hiërarchie van hemelse wezens. Een "ORDE" waarin zij volgens hun waardigheid gerangschikt zijn.
1. De Here der heerscharen, de Allerhoogste.
2. De "goden" of "zonen"Gods, verdeeld in rangen en standen.
Die goden of zonen Gods, komen voor in Genesis 6:1-4, "Het huwelijk van de zonen Gods", en in Job 38:7, waar zij de "Morgensterren" worden genoemd, die bij de schepping tezamen juichten. Zij waren er dus reeds vóór de mens geschapen werd. In de Bijbel worden zij ook beschreven als: Machten, Tronen, Heerschappijen, Koningen, Vorsten, Edelen enz.
Joost van den Vondel, onze grote dichter, noemde 9 orden namelijk: de Hoogste, de Serafijnen, de Cherubijnen, Tronen, Heerschappijen, Krachten, Machten, Aartsengelen en gewone engelen.
Jezus Christus, zowel als Lucifer, die na de val (Jesaja 14:4-21) de spotnaam Koning van Babel zou krijgen, behoorden tot de eerste, de allerhoogste orde.
Zij kregen, naar gelang hun rang en status taken, waaronder: bestuurstaken. Eens, onbegrijpelijk lang geleden, werden ook zij geschapen. De beschrijving van de schepping van een hunner, n.m. Lucifer, kunnen we lezen Ezechiël 28:11-15) Hierin wordt hij de Vorst van Tyrus genoemd. Een van de vele namen die dat schepsel voerde.
Ook in andere wordt de schepping der goden beschreven. In een uittreksel der heilige schrift van "Enema Elisj" staat: "Toen schiep Mardoek, de Oppergod, koninkrijken voor de grote goden. Hij legde hun beeld vast in de sterrenbeelden."
In een zeer oud geschrift, de Ode van Pindarus, staat: "Er bestaat een geslacht van mensen, er bestaat een geslacht van goden. Elk van beiden ontleent zijn levensadem aan dezelfde moeder. Maar hun macht is zeer verschillend. Want het ene geslacht is niets en het andere is meester van de lichtende hemel, die voor altijd hun bolwerk is."
Iets dergelijks, maar dan met minder standvastige plaats en status voor de goden en een voorspelling van hun vernedering en val vinden we in de Griekse mythologie en in de Bijbel.
De eerste is een orakelspreuk uitgesproken door de godin Juno of de al eerder beschreven Hera de gemalin van Zeus. In een werk van Virgilius zegt zij tegen Aneas, de stamvader der Romeinen: "De mensen zijn nu kinderen in de ogen der goden. Maar eens zullen de goden kinderen zijn in de ogen der mensen."
Goden en engelen die konden zondigen, die ook hun vrije wil hadden, die ook ontrouw konden worden aan hun taak! Die volgens Judas 6 aan hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning verlieten. Een woning of standplaats ergens in de hemel. Zij konden rebelleren en in opstand komen, waardoor zij (een derde deel) met Satan of Lucifer uit de hemel vielen. Ook zondigen door zich over te geven aan ontucht en hoererij met aardse vrouwen.

Het waren deze gevallen engelen die zich na hun val op aarde als "goden" lieten vereren. De "valse" goden bekend uit de Bijbel en de verschillende mythologieën, waarvan de Griekse de bekendste is. Zij verwekten kinderen bij aardse vrouwen, de halfgoden, o.a. de reuzen of de "geweldigen" uit de voortijd. (Genesis 6:4).
Regelmatig vonden in de hemel "Raadsvergaderingen" plaats, waaraan deze godenwezens deelnamen. In Psalm 82 wordt zo’n vergadering beschreven. God, de Allerhoogste presideert en beschuldigt een aantal hunner van "onrechtaardig richten" wat betekent: regeren of besturen. Ook Job 1:6 beschrijft zo’n bijeenkomst der goden of zonen Gods.Er is ook een minder bekend beschrijving van zo’n raadsvergadering. Een die plaatsvond vóór de schepping. Daarin werden plannen besproken om de hemelen en de aarde te formeren en de mens te maken naar het beeld der goden. Het doel der schepping, de wijze waarop, in het bijzonder het "oogmerk" dat God had met betrekking tot de schepping van de mens. In die beschrijving wordt de reden van de rebellie van Lucifer, de verlossende taak van Christus, het doel daarvan, hoe Hij Zijn taak verkrijgt en de rol die Hij zal spelen, beschreven.
Het komt uit een boekje dat als titel heeft: "De parel van grote waarde". Een deel daarvan kwam tot stand door de vertaling van een oude Egyptische papyrusrol door Joseph Smith, de stichter van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, beter bekend als de Mormonen. De rol bevindt zich in de archieven van de kerk en de auteur zou aartsvader Abraham geweest zijn. Daarin wordt als doel der schepping genoemd: de mens onsterfelijk te maken en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen" (bld. 5 Mozes 1:1-39)
Jezus Christus deed in die vergadering het voorstel de mens dat eeuwige leven zélf te laten verdienen door lering, ondervinding en beproeving. Dat kon alleen als de mens, tot dan als "geestwezen" bij de Vader wonend, een lichaam van vlees en bloed met hersens en zintuigen zou ontvangen. Immers, hoe zou hij anders stoffelijke zaken kunnen testen? Ook zou hij dan de mogelijkheid hebben om met zijn vrije wil zelf te kiezen voor "goed" of "kwaad". Het "geweten" zou hem daarbij adviseren en engelen zouden hem assisteren en helpen.
Satan, toen nog Lucifer geheten, deed een ander voorstel: "Geef mij Uw eer (betekent macht) dan zal ik zorgen dat er niet een ziel verloren gaat".
Maar het was een zelfzuchtig plan dat werd doorzien. Satan begeerde namelijk het algemeen bestuur en leiding te krijgen en zo Gods macht te bezitten en zich aan Hem gelijk te stellen, ja boven de sterren Gods (de andere zonen Gods) zijn troon te stellen (Jesaja 14:13-16) Zijn plan berustte op hoogmoed en dwang. Hij wilde de mens dwingen om het goede pad te bewandelen. Maar deze "dwang"zou de vrije wil van de mens uitschakelen. Hem degraderen tot een robot, een willoos, zielloos wezen, als een computer voorgeprogrammeerd. Het was duidelijk dat er dan van zelfstandigheid en groei geen sprake kon zijn.
Bovenstaande lezing uit genoemd geschrift, verklaart wáárom er oorlog in de hemel kwam, zoals beschreven in Openbaring 12:7-16. De opstandige zoon Gods, Lucifer en zijn medeopstandelingen, werden op de aarde geworpen om de mens te beproeven en te verleiden tot het kwaad, de zo noodzakelijk tegenstelling voor het goede. Zo werd hij ongewild een werktuig Gods, om mee te helpen Diens doeleinden; het eeuwige leven van de mens, na gebleken gehoorzaamheid en beproeving, tot stand te brengen.
Hij, Satan, de "beproever" of  "verderver" (daartoe geschapen Jesaja 54:16), kreeg een rol toebedeeld die hij nooit gedacht, noch begeerd had.
In de Koran wordt nog een aanvullende reden gegeven voor de opstand: afgunst en hoogmoed!
Het verkrijgen van een lichaam was voor een geest een uitverkiezing, een grote gunst, alleen verleend aan hen die zich daartoe door hun karaktereigenschappen, waardig hadden betoond.
Als nu de eerste mens, Adam geformeerd is uit het stof der aarde, ontstaat het conflict met Satan, die in de Koran: "Iblis" wordt genoemd. In Sura 7:10-11 staat dat conflict als volgt beschreven: "En wij hadden Ulieden (mensen) geschapen en daarna gevormd en daarna zeiden wij tot de engelen "Werpt u neder voor Adam." Toen knielden zij, behalve Iblis. Hij zei: "Ik ben beter dan hij. Gij hebt mij van vuur geschapen!"
Hoogmoed vermengd met afgunst dreef hem tot die halsstarrigheid. Want waarlijk, ondanks de minachting die Satan toont, is het knielen van de stralende geestenwezens, de engelen, geen geringe eer voor de schijnbaar onbeduidende mens.
Als Satan dan ook nog zijn zelfzuchtig plan verworpen ziet en in opstand komt, is de maat vol. Hij krijgt het bevel "af te stijgen", hij en zijn bende onderhorigen (derde deel der engelen) om gezworen vijand te worden van de mens Adam en zijn nageslacht tot de eindtijd. Zoals geschreven krijgt Satan of de Slang opdracht hen, het mensdom, de "hiel te vermorzelen", wat betekent bittere meedogenloze tegenwerking met alle middelen.
Vanaf dat gebeuren, kwamen geesten der mensen in ononderbroken stroom naar de aarde om hier een lichaam te krijgen met zintuigen, om zo beproefd te worden en een opleiding te ontvangen. Aan Satan en zijn bende de taak dat te verhinderen. Zij zouden nu in het vervolg de onzichtbare tegenstanders van Adam en zijn nakomelingen zijn. Met aanwending van al hun demonische macht zouden zij trachten Gods grote plan: het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen, te verhinderen. Verhinderen dat een geest de volledige leerschool Aarde zou doorlopen. Desnoods door middel van Oorlog, Moord en Abortus.
Er was in de hemel een getal vastgesteld van die geesten tot aan het einde der wereld. Als die allen een lichaam en opleiding hadden gehad, dán zou het "einde der tijden" gekomen zijn. Daarom staat er ook in Openbaring 6:9-11; dat de zielen onder het altaar nog een korte tijd moesten rusten: totdat ook het getal vol zou zijn van hun mededienstknechten en hun broeders"
Maar daar dit tevens het einde van Satan en zijn engelen en de goddeloze mensen betekent, is het te begrijpen waarom Satan, nu, terwijl die eindtijd steeds nader komt, als "een briesende leeuw rondgaat" (1 Petrus 5-8).
Het is zijn laatste wanhopige poging zijn lot "de poel die brand van vuur en zwavel (Openbaring 20:10) te ontlopen of… zo lang mogelijk uit te stellen.


 

Christus signalement. Waarom niet herkend? Jezus, historisch bevestigd.
Hoe was Jezus Christus als mens? Wat voor gestalte en uiterlijk kreeg deze grootste Geest aller geesten hier op aarde?
Door de eeuwen heen hebben kunstenaars Hem meestal uitgebeeld als een lichamelijk krachtige persoonlijkheid. Iemand met een rechte gestalte, atletisch figuur, knap gelaat, mooie blauwe ogen en golvend haar. Het tegendeel is echter waar.
Sla de Bijbel op en lees Zijn signalement. Het staat onder andere in Jesaja 52:13-14-15 en 53:1 tot 12.
Daar wordt Hij omschreven als Iemand voor wie men zich "ontzet", misvormd, niet meer menselijk van gestalte, geen figuur om te begeren, een verachte en verlatene, Iemand voor wie men het gelaat verbergt (een oud bijgelovig gebaar van zwangere vrouwen als een mismaakte hen passeert opdat hun baby daar niet op zou gaan lijken), een voorwerp tot ontzetting en een "door God geslagene" leek Hij.
"Ik ben een worm en geen man, een smaad voor de mensen en veracht door het volk. Allen die Mij zien, bespotten Mij, zij steken de lip uit en schudden het hoofd" zegt Jezus Christus van Zichzelf door monde van David in Psalm 22:7.
Wat men Hem aandoet zijn de typische genadeloze reacties van (domme) mensen tegenover lichamelijk gehandicapten.
In de Apocriefe Nieuwe Testamentische Evangeliën, wordt ook een lelijk uiterlijk van Jezus vermeld in "Het debat van Petrus met Simon de tovenaar" (H.Bakels Bld.143) Met deze woorden:
Jezus, het Woord, die voor de wereld bestond, aller heerschappij oorsprong en Vorsten overgegeven, doch onder ons nederig, in lelijkheid verschenen, doch alles vooruitziend."
Verder: Hij draagt onze zonden: en lijdt smarten voor ons, wij echter geloofden dat Hij in smarten was en door wonden geplaagd werd… en te verschijnen onder het beeld van een mens dien noch Joden noch wij op waardige wijze kunnen zien."
In Jesaja 53:3 heet dat: een man van smarten en vertrouwd met ziekte; en vers 4; Die de ziekten der mensheid op zich heeft genomen en onze smarten gedragen."
Het is duidelijk dat zó een mens, door ziekten getekend, dus in staat van lichamelijk verval, er als "misvormd en niet meer menselijk van gestalte" moet hebben uitgezien.
Eveneens in de Nw. Test. Apocriefen n.m. "De handelingen van Thomas" (bld. 270) vinden we een nadere beschrijving van Zijn meer dan "onaanzienlijk" uiterlijk. In dit geschrift beklagen de demonen zich dat zij door Hem bedrogen zijn met de woorden;
"Want wij kenden Hem niet. Hij bedroog ons door Zijn zeer lelijke gestalte en door Zijn armoede en gebrek"

Het is niet verwonderlijk dat de Joden Christus niet als de Messias herkenden en aannamen. Immers, zij geloofden dat Hij in koninklijke staat zou komen en met koninklijke gestalte, zoals het de zoon van David past. Maar wát zagen zij? Een armzalige verschijning, onaanzienlijk, in de gedaante van een dienstknecht, die, als toppunt van schande, niet in een paleis, doch in een stal geboren was. Een zoon van en timmerman!
Zij begrepen niet dat het zo móést zijn. Dat Hij, de nederige, ons hierdoor leerde nederig te zijn en niet trots op het uiterlijk dat vergaat. Om niet op rijkdom onze zinnen te zetten, noch hoogmoedig, eerzuchtig of verwaand te zijn. Hoeveel mensen begrijpen die symboliek van Zijn nederige geboorte en onaanzienlijk uiterlijk.
Het voorgaande werpt ook licht op het mysterie waarom Jezus Christus ná Zijn opstanding niet werd herkend. Zelfs niet door hen die Hem het intiemst hadden gekend. De feiten zijn bekend.
Daar waren om te beginnen de Emmaüsgangers in Lucas 24:13-35. Het waren nota bene Zijn discipelen! Over een afstand van 60 stadiën (ruim 10 km.) liepen zij met Hem op en… herkenden Hem niet! Pas toen Hij met hen aanlag en het brood nam, het zegende en brak (Lucas 24:30) herkenden zij Hem. Waaraan? Aan dat vertrouwde ritueel! Daarna verscheen Hij aan de overigen discipelen. Maar deze werden ontzet en meenden een "geest" te zien. (Lucas 24:37)
Verder de discipelen die visten in het meer van Tiberias. (Johannes 21:1-14) Ook zij herkenden Hem niet. Overbekend is dat geval met die ongelovige Thomas, een der twaalven. (Johannes 20:30-31) Hij wilde niet eerder geloven dan pas als hij zijn vinger in Zijn wonden had gelegd. Iets wat hij ook inderdaad dééd toen Christus in levende lijf voor hem stond. Toen pas, ná die proefneming (dus niet na herkenning) geloofde hij.
Tenslotte, een der eersten die Hem zag, zij die Hem bijzonder lief had gehad, namelijk Maria Magdalena, die zag Hem voor de hovenier aan. (Johannes 20:1-18) Pas toen Hij haar naam uitsprak, met die wonderlijke liefdevolle intonatie, die korte roep: "Maria!", zo vol liefde en tederheid, tóén herkende zij Hem aan… Zijn stem!
De reden voor dit alles? Hij werd na Zijn opstanding niet herkend omdat Zijn misvormd, aards lichaam verheerlijkt was. Hij had een nieuwe gestalte, een volmaakt lichaam gekregen. Het lichaam dat ieder mens krijgt bij de opstanding; vóór de oordeelsdag. Een nieuw verjongtd lichaam waarin de geest met ieder lichaamsdeel en gewricht zal zijn herenigd, ja zelfs niet één haar op het hoofd zal ontbreken, maar waar alles in volmaakte vorm wordt hersteld. Christus ging ons voor en werd de Eerstgeborene uit de dood.
Daarom herkenden Zijn discipelen en tijdgenoten Hem niet. Immers, bij leven hadden zij Hem gekend in de gestalte van een onaanzienlijke, misvormde en verachte, die welhaast niet meer menselijk van aangezicht was geweest.
Eens zal Jezus Christus wederkeren. In al Zijn pracht en hemelse glorie. De Koning der koningen.
Jezus Christus, gewoond en geleefd hebbend in gestalte van een verachte, die een lichaam van vernederde mismaaktheid gebruikte, heeft ons in die onaanzienlijke misvormdheid de nederigheid getoond en geleerd. Zelfs de Plaag (volgens Leviticus 13:44 melaatsheid) moet op Hem geweest zijn. (Jesaja 53:9) "Niet meer als die der mensenkinderen van gestalte, een die leek op een door God geslagene" zo schetst de profeet Hem. Dat was Zijn signalement anno 33.
Maar ná de opstanding heeft Hij volgens de profetie: de koningen (dat zijn de goden etc.) doen verstommen. Hij, de verachte en misvormde, die zij in hun hoogmoed miskent, verguist en veracht hadden, bleek hun aller Koning en Gebieder, de Here der heerscharen ( = engelen en godenmenigte) te zijn geweest! Verstomd stonden zij, van ontzetting en schaamte vervuld. De zo diep Vernederde, had hén vernederd! Zij hadden Hem niet herkend. Grootsheid, hoogmoed, ijdelheid, alles teniet gedaan, overwonnen door één armzalige gestalte, één verschoppeling. Miskend, gesmaad, gehoond, verlaten, zó was Hij geweest. Hij stond helemaal alleen tegen gebalde machten, machten die … verloren!
Zijn glorieuze Hemelvaart en terugkeer naar Zijn troon in het hemels paleis was schoner en grootser dan de terugkeer van Odysseus naar Ithaka, die daarna gericht hield onder de edelen en vrijers die zijn erfgoed hadden verteerd. Zo zal ook Christus gericht houden en vonnis vellen over de valse goden die Zijn erfdeel wilden verteren.
In een oud geschrift (anno 100 na Chr.) getiteld "De hemelreis van Jesaja" wordt beschreven hoe Christus, die reeds van eeuwigheid af in de hemelen bestond, afdaalt naar de aarde om daar Zijn nederige gedaante in het vlees aan te nemen. Hij, die van Zichzelf getuigde: "Eer Abraham was ben Ik" (Johannes 8:58) de God of Logos door Wien alles wat bestaat geworden is (Johannes 1:3), komt neder, etapsgewijs, vanaf de 7 de naar de 6 de vandaar naar de 5e, de 4e, de 3e, de 2e en de 1ste hemel, tot het firmament waaronder de lucht gevuld is met geesten, de boze geesten in de hemelse gewesten (Efeziërs 3:10 en 6:2-3). Vandaar daalt Hij op de aarde af om daar uit de maagd Maria geboren te worden. Lager dan de aarde, namelijk de onderwereld of hel, zou Hij pas na Zijn sterven aan het kruis gaan. Gedurende een periode die 3 dagen besloeg (deel vrijdag, gehele zaterdag en deel zondag) zou Hij daarin verblijven om aan de gevangen geesten óók het Evangelie te prediken. (zie 1 Petrus 3:18-19 en 4:6). Immers ontelbare doden waren Hem voorgegaan naar die geestenverblijfplaats, en volgens de goddelijke rechtvaardigheid hadden ook zij het recht dat reddende evangelie te horen en te kiezen het aan te nemen of … zoals helaas veel mensen op aarde doen, af te wijzen.
Bij elke afdaling, vermindert de glans en glorie van Zijn stralend lichtfiguur om het uiterlijk aan te nemen van engelen en goden die daar geplaatst zijn, zodat deze Hem niet als een Wezen van hoger hemelorde herkennen.

Waarom Jezus niet werd herkend?


Zo daalde Hij verder af tot in het firmament, waar de vorst der wereld Satan met zijn demonen en engelen heerst. Ook daar herkent men Hem niet. Zij hadden het te druk, omdat daar doorlopend onderling, ruzie, haat en nijd was. Daar heerste de macht van de boze en was er strijd om het geringste.
Jesaja, aan wie deze afdaling en wonderlijke metamorfose in visioen wordt getoond, ziet daarna hoe de opgestane en verheerlijkte Christus, nu niet in lager gedaante, opsteeg naar het firmament. En daar ontstond grote rouw en geweeklaag terwijl zij spraken: "Hoe is onze Heer op ons afgedaald en wij bemerkten Zijn heerlijkheid niet".
Zo werd de profetie in Jesaja 53:15 vervuld waarin staat: zo zal Hij vele volken doen opspringen – om Hem zullen koningen verstommen".
"Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij die Hem hebben doorstoken, en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen" (Openbaring 1:7)
Deze Christus, eerst "onmenselijk" van aangezicht, zal dan het eindgericht houden. Glorieus, ja met de glans van zonneschijn, zó zal Hij wederkeren, zo zal dán Zijn uiterlijk zijn. Schoner en heerlijker dan ooit een aardse schilder Hem afgebeeld heeft. Al het talent zal dan tekort schieten, geen kunstuiting zal Hem in Zijn volkomen schoonheid weer kunnen geven. De kunstenaar zal wederom falen realiteit te tonen. Zo als zij eens faalden Zijn aardse realiteit, die van een verschoppeling, misvormde en onaanzienlijke uit te beelden, op enkele uitzonderingen na. Een van hen, Hendrik ter Brugghen ( 1588-1629) schilderde een erg lelijke Christus met een "niet fraai geproportioneerd lichaam" en een geschonden, door pijn verwrongen gelaat, hangend als een geslacht dier aan een kruis. Zo als deze kunstenaar Hem schilderde, zó moet Hij er uit gezien hebben. Misschien koos hij zijn model wel uit een troep ellendige en verschoppelingen, in sloppen en stegen samenhokkend. En nam hij daaruit, uit die troep, de meest versmaade, een door ziekte geteisterde, een moeizaam voortstrompelende om naar het beeld van die armzalige mens, zijn Christus te schilderen.
Nu 2000 jaar geleden werd Hij geboren. In een stal! Hoeveel mensen begrijpen de symboliek van die lage geboorte. En het tijdstip: midden in de nacht.
De tijd van Jezus geboorte staat niet absoluut vast. Veel Bijbelgeleerden zeggen dat de 25 ste december, die de christenen als Kerstmis vieren, niet de ware datum kan zijn. Er zijn er ook die Zijn geboorte in het vroege voorjaar, begin april situeren.
Beide data: december en april hebben echter symbolische waarde. 25 december is het donkerste deel van het jaar. Na die datum lengen de dagen, dan komt er geleidelijk meer licht op aarde.
Het voorjaar, als nieuw leven ontspringt, heeft ook symbolische waarde. Fris en pril, vol beloften en hernieuwde kracht na de barre winter, wendt alles zich naar leven en licht.
Maar hoofdzaak is: Christus werd genboren!! Hij is geen uitvinding van religieuze dwepers, doch historische realiteit. Hij leefde en stierf en velen werden Zijn volgelingen; christenen. Kleine en onbeduidende groepjes, bespot en gehoond, die smadelijk als "sekten" werden aangeduid. (Handelingen 24:6 en 14, en 28:32). Na drie jaar prediking en het verrichten van vele opzienbarende wonderen, had Christus een kerk gesticht die uit ongeveer 120 personen bestond! (Handelingen 1:15) Maar zij namen toe in aantal en kracht! Ook al ondervonden zij alom tegenspraak en tegenstand, haat en hoon.
Tacitus, Romeins geschiedschrijver (55-117 na Chr.) beschrijft de Christenen als "haters der mensheid" en betitelt de godsdienst van Jezus als een "verderfelijk bijgeloof". In zijn werk "Anales" schrijft hij o.a.: "De stichter dezer sekte, Christus, is tijdens de regering van Tiberias door procurator Pontius Pilatus ter dood gebracht. Het rampzalig geloof der Christenen werd daardoor tijdelijk onderdrukt, maar leefde later weer op en verbreidde zich niet alleen in Judea, maar ook in Rome."
Ook Suetonius een Romeins geschiedschrijver die leefde van 69-140 na Chr. sprak in dezelfde smadelijke bewoordingen over Christus en Zijn Christenen.
De Griekse schrijver Lucianus omschreef Christus met de woorden: "die gekruisigde drogredenaar", hij noemde Zijn volgelingen: "arme stakkers die zich inbeelden onsterfelijk te zijn en eeuwig te kunnen leven". Ook de Romein Plinius de Jongere doet een duit in het zakje. Hij omschreef die zelfde christenen als "aanhangers van een buitensporig bijgeloof".
In mildere bewoordingen schrijft Flavius Josephus over Hem zonder spot te werpen op Zijn volgelingen. Als Joods-Romeins historicus beperkt hij zich tot een kort zakelijk verslag in de "Joodse oudheden" met deze woorden;
"Omstreeks deze tijd leefde Jezus, een wijs mens, als men hem overigens een mens mag noemen. Hij was namelijk de volbrenger van geheel ongelooflijke daden en de leraar van allen die met vreugde de waarheid aannamen. Zo trok hij vele joden en heidenen tot zich. Hij was de Christus.
Hij beschreef de wonderdoener Jezus van Nazareth niet als de "Zoon van God", maar als een merkwaardige verschijning in de geschiedenis der joden, waarover hij zakelijk en naar beste weten berichtte. (citaat uit het boek "Er staat geschreven" van Paul Frischaur)
Flavius Josephus schrijft verder vrij gedetailleerd over Jezus Christus en Zijn kruisdood en vermeldt (zonder overigens geloof en instemming daarmee te getuigen) dat Hij op de derde dag weer levend werd gezien. Ook maakt hij melding van de dood van Jacobus, "een broeder van Jezus, die Messias werd genoemd ".
Voor hen die aan de authenticiteit twijfelen, moge de studie van Prof Shlomo Pines, docent middeleeuwse filosofie aan de universiteit van Jeruzalem aangehaald worden.. De professor heeft in een boek stammend uit de tiende eeuw en geschreven door Bisschop Agapios, in een hoofdstuk de volgende zinsnede gevonden: wij hebben in boeken van filosofen gevonden de vermelding van de dag van de kruisiging van Jezus". Dan volgen diverse citaten uit de oude werken, waaronder ook … het boek van Flavius Josephus.

Christus is geweest. Hij heeft geleden. Hij heeft verlost. " En de graven gingen open en vele lichamen der ontslapen heiligen werden opgewekt. En zij gingen uit de graven na Zijn opstanding en kwamen in de heilige stad waar zij aan velen verschenen. (Matth. 27:51-53)
"Het volk dat in diepe duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien en voor hen die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods is een licht opgegaan." (Jesaja 9:1)
Jezus Christus, de Zoon van God, in oude tijden voorspeld dat Hij komen zou, werd opslag herkend door Nathánaël (Johannes 1: 45-50). Hij wist dat hij uit moest zien naar iemand met een bepaald signalement, die, gecombineerd met het verrichten van wonderen en prediking de Christus, de Zoon van God moest zijn. Zo had hij aan één blik voldoende om uit te roepen: "Over Hem was door Mozes in de wet geschreven en door de profeten geprofeteerd!"

De belangrijkste getuigen van Jezus Christus zijn en blijven echter de Evangelieschrijvers Matthéús, Marcus, Lucas en Johannes en in iets mindere mate Thomas, de schrijver van het niet algemeen erkende apocrief Thomas evangelie.
De totstandkoming van hun evangeliën is wonderlijk en verbazingwekkend. Onafhankelijk van elkaar, zonder contact of ruggespraak en ieder op het tijdstip dat zij hun evangelie schreven op grote afstand van elkaar verwijderd. (Marcus verbleef ten dien tijde te Rome, Matthéús in Voor Indië, Lucas op de Balkan te Filippi, een stad in Macedonië en Johannes volgens Polycrates te Efeze in Klein Azië) schreven zij stuk voor stuk een vrijwel identiek verslag van leven en werken der Heiland en nauwkeurige weergave van Zijn woorden.
Jezus Christus was de Meester van het woord. Hij gebruikte nimmer in al de zinnen die Hij sprak één duur woord. Iemand die meende wat Hij zei en zei wat Hij meende. Geen quizmaster of rechercheur die listige vragen stelde met raadsels of verborgen bedoeling. Zijn "gelijkenissen" waren treffend, uitmuntend in eenvoud, begrijpelijk voor iedereen. Hij sprak tot het hart van de landbouwer, als Hij vertelde van het zaad, de bomen, de leliën des velds, het onkruid, distelen en doornen, een kwelling voor hen. Tot de eenvoudige visserman over de vissen, de netten en de storm. Tot de handwerksman en de pottenbakker enz. over hun moeizame arbeid. Met een paar woorden gaf Hij de nutteloosheid aan te streven naar onbereikbare zaken in: "wie van U kan door bezorgd te zijn een el aan zijn lengte toevoegen?" (Lucas 12: 25) De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan was striemend voor de vrome, maar harteloze Farizeën en Schriftgeleerden, die ijverig en fanatiek duelleerden om een punt of komma in de Schriften, maar het belangrijkste, de liefde en barmhartigheid verzuimden. Hij gaf aan de inwoners van Jeruzalem duidelijk aan, hoe moeilijk het was voor een rijkaard de poort des hemels binnen te gaan met de gelijkenis van de kameel die door "het oog van de naald" moest gaan. Daarmee bedoelde Hij de kleine stadspoort naast de grotere in de stadsmuur. De eerste was voor een hoog beladen kameel, die normaal door de grote poort diende te gaan, een zeer moeizame, hoewel niet onmogelijke passage, daar die nauwe poort, in de volksmond "oog van de naald" geheten, voor personendoorgang diende (Matth. 10:17-27). Het was een ingang waar men geen "tolgeld" behoefde te betalen. Schraperige kamelendrijvers wilden daarom vaak van die "oog van de naald" gebruik maken! Hij wist hoe de mens verknocht kon zijn aan geld en bezit en viel hem niet zwaar daarom in Zijn milde gesprek met de Rijke Jongeling. ( Marcus 10:17-27) "En Jezus, hem aanziende, kreeg hem lief enz. en gaf hem de raad alles te verkopen ten bate van de armen. De jongeling kon dát niet opbrengen, dit beroep op de opperste naastenliefde, maakte hem bedroefd. Men heeft daaruit geconcludeerd dat de jongeling het gevraagde eeuwige leven is misgelopen, wat echter geenszins uit de teksten blijkt.


Wat gaf Hij?
Besluit:  wat gaf Christus, de grootste mens die ooit heeft geleefd? In het kort: De kans op het eeuwige leven. Niet na allerlei offers en moeilijke en kostbare arbeid of jarenlange bouw aan bijvoorbeeld piramiden en graftombes in de ijdele hoop dat, indien het stoffelijk omhulsel onaangeroerd bleef onder miljoenen steenblokken of tonnen zand, het eeuwige leven verkregen werd. Bloed, zweet en tranen werden vergoten en mensenlevens opgeofferd om de grote heersers, zoals de Farao’s, dát te verzekeren. Welk een kostbare illusie! Hun body’s liggen nu als verschrompelde stokvissen in musea voor Jan en alleman te kijk. De verlossing van de erfzonde, dat is de overtreding van Adam en Eva waardoor de dood voor al hun nakomelingen gekomen waren.
Verzoening met onze Schepper of Vader in de hemel.
Het Evangelie, de blijde boodschap of de wegwijzer hoe te doen en te laten, opdat wij dat eeuwige leven zouden kunnen verdienen.
De "opstanding" voor alle mensen, zowel goede als slechte, waarna het "oordeel" zal volgen.
De verordening van de doop ter afwassing van onze zonden, welke in de plaats kwam voor de oude Mozaïstische wet van bloedvergieten.
Tenslotte dit: Boeddha (600 j.v.Chr.), Confucius (ca. 511 v.Chr.) en Mohammed (ca. 570 na Chr.), grote namen en mannen in de geschiedenis, zijn allen gestorven en rusten in het stof der eeuwen.
Maar… Jezus Christus is opgestaan en leeft! Hij heeft als mens gewandeld op aarde, weldoend, genezend, troostend, hoop gevend aan wanhopige, kracht aan zwakken, licht in ogen voor blinden, gehoor voor doven, zieken genezend, en verlamden en kreupelen doen lopen. Met ontferming bewogen riep hij voor een diepbedroefde weduwe, haar enig kind, een jongeling op uit het dodenrijk en gaf hem terug aan de moeder. (Lucas 7:11-17). Hij voerde het gestorven dochtertje van Jaïrus terug uit de schaduwen des doods met de woorden: "Meisje, Ik zeg u, sta op!" (Lucas 8 :40-56) Wie kan ooit de explosie van vreugde beschrijven van die weduwe die haar dode zoon weer in leven zag en de eerst zo bedroefde ouders van het meisje?
Eens zullen allen die in de graven zijn dezelfde woorden horen: "Ik zeg u: Sta op!"
 Eens zal alle tong Hem loven en prijzen en iedere knie buigen en elk mensenoog Hem aanschouwen als Hij wederkeert in Zijn stralende heerlijkheid.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten