Het genoemde dagblad, waarvan Japie de Gooijer het agentschap had, was ons lijfblad. Het bevredigde onze materiële en geestelijke behoeften en bracht het dagelijks nieuws over wat er in de wereld en het Gooi gebeurde en stond ons verder trouw terzijde op allerlei gebied. Van zo jong ik mij kon herinneren, kwam die krant, door mijn vader in het Bargoens “de fladder” genoemd, over de vloer en deed naast het schenken van leesplezier en het stillen van onze nieuwshonger, voor alles en nog wat dienst. Wij konden haar niet missen, geen dag.
Niets aan haar ging verloren. Ze werd gespeld, geknipt, gestript, gevouwen, in repen gescheurd, geperst en gerold en wat nog restte van het stoffelijk overschot na al die mishandelingen, door Pa in vierkantjes gesneden voor een doel dat u later duidelijk zal zijn.
Niets aan haar ging verloren. Ze werd gespeld, geknipt, gestript, gevouwen, in repen gescheurd, geperst en gerold en wat nog restte van het stoffelijk overschot na al die mishandelingen, door Pa in vierkantjes gesneden voor een doel dat u later duidelijk zal zijn.
Die krant was sterk verbonden met het Gooi en sloeg zich, met de Gooiers, door goede en barre tijden heen. Zij leefde mee met de abonnee, in vreugd en verdriet, in goede en slechte tijden en was een papieren biechtvader voor lieden die het hart wilden luchten in haar lezersrubriek. Zij bood van alles en nog wat, voor elk wat wils. Voor wie er naar hunkerden, het nieuws van de dag, artikelen en verhalen, commentaren, rubrieken, scheep- en weerberichten, de column Sub Luna, gaf reclamemakers gelegenheid goederen en diensten aan te bieden, plaatste advertenties voor kopers en verkopers en gaf werkgevers hierin de mogelijkheid personeel aan te werven. Een rits patronen verschaften zich zo het genoegen mij als werknemer in dienst te nemen. Een beslissing die door hen later diep betreurd werd.
De oprichter en eerste hoofdredacteur van het blad, de heer Johannes Gerardts, die haar in 1871 het licht deed zien, een benard kijkend persoon, die zich blijkbaar afvroeg: “Waar ben ik in godsnaam aan begonnen, als dat maar goed afloopt”, kan nu, honderdtweeëndertig jaar later vanuit het geestenrijk tevreden neerblikken op zijn geesteskind, dat hij verkocht voor twee centen per los nummer en een abonnementsprijs van vijfenveertig cent, een bedrag waar je nu zelfs geen gevulde koek meer voor koopt.
Nu, terwijl ik dit schrijf, is zij 28.530 x van de persen gerold. Een aantal, dat opgestapeld boven de 320.744 meter hoge Eifeltoren uitsteekt en nog ruimte over heeft om daar de St. Vitustoren bovenop te plaatsen. Achter elkaar uitgelegd vormen die nummers een papierlint van 8.529 kilometer.
Zoals gezegd werd de krant door ons intensief benut. Vader spelde de overlijdensberichten en maakte uit de gemiddelde leeftijd van personen, die onder de groene deken werden toegedekt op, dat zijn verscheiden ook spoedig te verwachten was. Moeder verslond met rode konen de feuilleton en drukte de gloeiende krultang op een bladzijde. Als blauwe rook opwalmde, was het kreng te heet, wat de lokken zou verschroeien. Zus maakte er papillotjes in het haar van, je kon er boterhammen en vis mee inpakken, met een opgerold exemplaar vliegen doodslaan en een pagina in de neuzen van te grote schoenen proppen en zo een royale maat vijfenveertig te reduceren tot maatje veertig.
Omgekeerd gaf zo’n stuk Gooi en Eemlander benarde tenen meer expansie in te krappe stappers. Stevig in de neuzen drukken, nat maken, een paar dagen laten drogen en… de tenen hadden meer leefruimte. Bij strenge vorst wikkelden wij een editie rond de ribbenkast als hulpborstrok en persten in de oorlog van een stel natgemaakte fladders briketten, om de schamele kolenvoorraad aan te vullen. Ma scheurde een stuk van de witte rand om daarvan met een natgelikt stompje potlood een boodschaplijstje te creëren, dat zij mij ter hand stelde. In een ander stukje krant werd het geld gewikkeld. De filosofie was dat een stukje papier bij verlies makkelijk terug te vinden was en niet direct de aandacht trok van kwartjesvinders.
Wij, de kinderen, stortten ons meteen op de strips, zoals “Annie in het spookhuis” en “Tarzan van de apen”. Lang voordat Johnny Weismüller die aapmens in de film vertolkte, publiceerde De Gooi en Eemlander de literaire creatie van Edgar Rice Burroughs al in haar binnenblad.
Een korte tijd zijn wij haar ontrouw geworden en vreemd gegaan. Pa had zich door linkse vrienden over laten halen de rode rakker Het Volk te nemen. Maar spoedig bleek dat een kwade ruil, die Ma’s gramschap opwekte, omdat de rode naarling vaak sneren gaf op de Roomse Papen.
Toen dat blad ook nog een artikel plaatste over de enorme rijkdommen van het Vaticaan (wat waar was en in schrille tegenstelling stond met de armoede van Christus) kwetste dat zodanig het vrome katholieke gemoed van moeder, dat de in haar ogen vileine goddeloze oproerkraaier de deur werd gewezen.
De Gooi en Eemlander had geen politiek signatuur. Zij deed niet mee met links, noch met rechts. Katholieken hadden hun krant De Tijd, de socialen Het Volk, de christelijken een voorloper van Trouw, de N.S.B. –Volk en Vaderland – en de communisten sukkelden met De Tribune. Zij zouden later mee hinken met de Waarheid of Pravda van de grote Russische broer. Maar de redactie van het Gooise Suffertje, zoals sommigen haar laatdunkend noemden, wandelde behoedzaam midden op het politiek terrein en hield zich neutraal, wat zakelijk gezien ook de juiste koers is. Terecht huldigde zij het standpunt: “Wie de middenweg kiest, kan nooit meer dan voor de helft dwalen”. Zo hielden de Gooise inkt koelies (journalisten) zich braaf op de vlakte in hun schrijfsels en commentaren.
In de oorlog ’40-’45 echter ging het blad zo innig gearmd met de Duitsers en hun vazallen, dat het naar collaboratie rook. Een door de Duitsers opgedrongen N.S.B. hoofdredacteur was daar mede de oorzaak van. Als straf kreeg zij na de oorlog een tijdelijk verschijningsverbod en mocht zij de oude naam De Gooi en Eemlander niet gebruiken. Daardoor ging zij geruime tijd onder de naam “Het Gooi en Ommeland” gebukt en door het leven.
Maar de liefdesverhouding van ons gezin met het blad werd er niet door verstoord. Slechts éénmaal in de vooroorlogse tijd kwam dat in gevaar. Toen overwogen werd ons abonnement op te zeggen. Het was in de tijd dat de eerste radio’s verschenen. Vader wilde het abonnementsgeld besteden om zo’n radio op afbetaling van twee kwartjes in de week aan te schaffen. “Het nieuws hoorde je ook op de radio” zei hij, “En je kreeg er bovendien muziek bij”.
Maar Ma’s tegenargumenten wogen zwaarder. “Met een radio” zei ze, “Kun je geen vliegen doodslaan, geen brood in pakken, niet de kachel mee aanmaken en – last but not least - na het “Beer uitlaten” (Bargoens voor naar de WC gaan) een bepaald lichaamsdeel afvegen!”
Dat argument woog zwaar. Vader verknipte de krant in handzaam formaat van 15 x 15 cm. Die velletjes stapelde hij op. Met de punt van de schaar boorde hij in de hoek van het stapeltje een gat, reeg daar een touwtje door, en… hing het pakket op in de WC.
Een toepassing van zijn krant waar de brave heer Gerardsz in de verste verte niet aan heeft gedacht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten