donderdag 28 februari 2013

Snippers van leven 60 - De heer Geesthuizen

Naast het gezinshoofd Pa leefde moeder en onder hun beider supervisie groeide mijn persoontje, een zusje en twee oudere broers tot volwassen maten. Moeder was een kort, dik en kordaat vrouwtje, die eeuwig overhoop lag met een horde schuldeisers, die de verveloze deur platliepen in hun pogingen iets van het schamele steungeld los te branden. Er was er één bij die verbitterd met hardnekkige vasthoudendheid volhield als een buldog aan de nek van een tegenstander. Hij kon maar niet berusten in het onvermijdelijke, wilde de gang van het noodlot forceren en trachtte onvermoeid zijn centen binnen te slepen. Het was de heer Geesthuizen. Eigenaar van een radiozaak in Bussum.

Op een diepbetreurde dag, had hij ons een radio op de “stotter” (Bargoens voor afbetaling) verkocht. De man had colporteurs in dienst die zijn spullen aan “stinkerds” verkochten. Met die uitdrukking werden armoedzaaiers aangeduid, die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, nooit de afbetalingstermijnen tot het eind toe konden ophoesten. De lepe heren ontvingen vijf gulden provisie voor ieder toestel dat zij wisten te “plaatsen”. Probleem voor de aspirant koper was dat hij twee gulden vijftig vooruit moest dokken. Maar die stelde de colporteur de naar muziek hunkerende klant ter hand in ruil voor diens handtekening onder het koopcontract. De goochemerd had zo in ieder geval een knaak (Bargoens voor een Rijksdaalder) binnen en of de arme Geesthuizen de volledige koopsom ooit binnen kreeg, was hem een rotzorg.

De termijnen bedroegen vijftig cent per week en zijn toestel, een soort gietijzeren kastje met daarop een luidspreker in het formaat van een groentekistje, stelde ons in staat de avonturen in hoorspelvorm te volgen van Ome Keessie op de maan. De held uit dat fantasieverhaal was een krasse grijsaard die, in plaats van aan zijn doodskist te denken, het ene na het andere avontuur beleefde. Nu zat hij dus op de maan, in de buurt van de centen van de radiohandelaar, wiens koopsom, op een paar aflossingen na, daar ook beland was.

Wij raakten van de man verlost na opvoering van een lugubere klucht. Hij heeft zich nadien nimmer meer op het grachtje vertoond, heilig overtuigd dat het daar spookte en er dingen plaatsvonden, die niet pluis waren. Raadselachtige zaken, die met overledenen, hun schim, geest of verschijning te maken hadden.

Mijn moeder was, na een zware ziekte, pas uit het ziekenhuis ontslagen.
“Veel rusten” had de geneesheer geadviseerd. Bleek en sterk vermagerd lag zij ’s middags op bed in de voorkamer. Doodstil op de rug, de ogen waaronder blauwe wallen, gesloten. Haar witte doorschijnende handen lagen gevouwen op de sprei. In de hoek gaf het lampje voor het Mariabeeld een zwak diffuus schijnsel.
Buiten lag de hitte van de zomerdag als een beklemmend deken over het grachtje en in de lome warmte bewoog zich geen levend wezen, uitgezonderd de gonzende vliegen, die eeuwig wat te klieren en te brommen hadden bij het stinkende water en de verdroogde modder in de goot.
Om het schelle zonlicht te weren en in een poging de soezerige warmte buiten te sluiten, had mijn vader de gordijnen gesloten. Door het schemerige licht en het flakkerende waxinekaarsje aan de voeten van de moeder Gods kreeg de kleine, spaarzaam gemeubileerde kamer het aanzien van een aula, het gezellige hokje bij de begrafenisondernemer. Mijn werkloze pa, die toch niets beters te doen had, was met het hoofd op de armen, aan tafel ingedut.

De rollen waren verdeeld, de attributen en decor voor het stuk opgesteld, ook de belichting was perfect. Het drama kon ten tonele worden gebracht.
De man die het doek ophaalde was de etherman, die deze middag had uitgekozen om nogmaals een poging te wagen zijn geld of minstens een termijn binnen te halen. Op het aarzelend “Volluk”, door de schuldeiser in het portaaltje uitgeroepen, kwam geen antwoord van het slapende echtpaar. Nog iets luider: “Volluk!”. Het bleef stil. Nu opende de man voorzichtig de kamerdeur. Hij gluurde naar binnen en nam met toenemend onbehagen kennis van het schouwspel. Er rees een vaag vermoeden bij hem op, dat hij ongewild toeschouwer was van een droevig familiedrama. Voor zijn idee lag op het bed een lijk opgebaard, diep betreurd door de echtgenoot, die wenend het hoofd op de armen had gelegd. Zachtjes stamelde hij nog een keer: “Volluk”. Hierop ontwaakte mijn vader en zag de bedremmelde schuldeiser in de deuropening staan. Met grote tegenwoordigheid van geest, wreef hij zich in de ogen, haalde bedroefd de schouders op, wees op de argeloos slapende en kreunde gebroken: “Daar ligt ze nu!”
Meer niet. Prachtig stil spel! Het was voldoende. De aanblik van zoveel verdrietigheid trof de man als een mokerslag. Hij mompelde een haastig condoleance en verliet schielijk het sterfhuis.

Maanden later beleefde hij een huiveringwekkende ontmoeting met de weer kerngezonde, fier voortstappende ontslapene, die hij “kassie wijle” (Bargoens voor dood) en solide onder de grond waande.
De stumper werd asgrauw en staarde de spookverschijning met holle ogen aan. Mijn moeder, die nooit iets van het geval vernomen had (ze was door blijven slapen en vader wist te zwijgen) was op haar beurt zeer verbaasd over de ontsteltenis die haar verschijning bij de man opwekte. Die ging er met spoed vandoor en is lange tijd later weer eens in ons stadje gesignaleerd. Maar ons buurtje meed hij angstvallig.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten