dinsdag 29 januari 2013

Macht van het kleine

"Kleine oorzaken hebben grote gevolgen," luidt een gezegde. Hoe waar! Maar ook een klein ding, het leesteken de komma, heeft grote gevolgen. Want de macht van het kleine komt vaak tot uiting dóór die Komma! Dit schrijf ik met een hoofdletter omdat die peuter, dat onbeduidend haakje in aan­zien gelijk een kleuterpiemel, een onbehoorlijke grote macht bezit. Zo kan hij o.a. verhogen of verlagen, rijk maken of arm.
Een voorbeeld: Een opschepperige rij nullen die een één voor zich heeft staan, kan door die komma met een simpel sprongetje degra­deren tot wáre nullen. Voor de zwak rekenkundige: 1000000, of 1,000000. Als u het voorste rijtje op uw bankrekening hebt staan, bent u bink van gewicht. Maar flikt de komma u het geintje door naar links te huppelen, dan maakt hij u op slag kale neet, rooie mier, arm als een kerkrat of in het Bargoens "straal armpie af” .
De komma heeft meer kwaliteiten. Het staat een schrijver ten dienst om de ogen van de lezers te weer­houden ál te snel langs de regels te galopperen en maant tot het nemen van korte pauzes om het gelezene in de grijze hersenmassa te laten verzinken.
Erger wordt het als die dekselse komma zich verbindt met getal­len 49,9 en 50,1. Een arrogant en hooghartig stel die twee, die via die duivelse komma een macht aanmatigen dat groot onheil kan aanrichten. Dan wordt het, little things mean a lot, zoals de Engel­sen het zo smeuïg weten te know­en (te knauwen) en baart het de "Macht van het kleine."
Het getal 50,1 met die rotkomma na de nul, kan bij democratische verkiezingen, een land opzadelen met een schurk als dictator, omdat die despoot door een meerderheid van een één, de absolute macht verkrijgt en niet meer weg te kiezen is, omdat zo'n boef in de regel nooit meer verkiezingen houdt. Hij degradeert 49,9% tot een nederig buigende minderheid en bepaalt wat gaat gebeuren door te wijzen op dat misdadige twee­ling, komma en 1 die hem aan de macht hielpen en bars bevelen: "Mond houden en gehoorzamen. Ik bepaal wat gebeurt, want ik vorm de meerderheid!"
Ik vind dat onaanvaardbaar. Het is niet recht om de minderheid die geen lullige 1 meerwaarde had, tot underdog te veroordelen. Nog rampzaliger rol kan die komma spelen na ons korte leven wanneer dat weggedruppeld is als een traan in de oceaan der eeuwigheid. Zo heb ik eens Billy Graham, een zó rad prediker dat men hem "het machinegeweer Gods noemt", die met zijn evangelisatie karavaan de halve wereld doortrekt en een privé vermogen bezit van 50 mil­joen dollar, ZODAT MEN HEM EEN SUCCESVOL DIRECTEUR VAN HET HEMELS REISBUREAU KAN NOEMEN, met stemverheffing en een zekerheid of hij zelf bij de goede God op visite was geweest, horen beweren: "Er zijn maar twee mogelijkheden: of je gaat naar de hemel, of naar de hel!" En dat is dat. Meer keuzes hebben wij dus niet.
Maar hóe moet het dan met twijfelgevallen als er maar twee mogelijkheden zijn?.  Dat vond ik al té gek voor woorden toen ik moeizaam mijn lagere schooltje doorstrompelde. Iemand die dus 50,1 procent goed staat geno­teerd in het grote oordeelsboek, gaat hemelen en pechvogel slech­terik, die 49,9 turft, mag roosteren in de hel! Door de schuld van die verrekte komma! Op de vraag hoe het moest met “fiftyfifty" kreeg ik helemáál geen antwoord! Dat antwoord is er ook niet! Hemel en hel gaan pas open na het Laatste Oordeel. Vóór dat oordeel blijven de gestorvenen in verzekerde bewaring, tot de opstanding op de Dag des Oordeels (Wat dat is kan ik in dit kort bestek niet uitleggen). Logisch, anders zouden brave hemelzitiers uit die hemel en de slechte geroosterde uit die hel ter rechtszitting worden opgeroepen om beloning hemel, of straf hel, te ontvangen terwijl zij zich daar reeds in bevinden! Onzin dus.

De macht van het kleine en boef komma hebben óók grote invloed in de sport. Iemand die 3 jaar kei­hard zwoegde en trainde om op de 500 meter wereldkampioen te worden, kan het wereldkampioenschap op zijn buik schrijven omdat een tegen­stander 0,001 (één honderdste seconde!), dat is de tijd van één flatulentie (een scheet), sneller is!
De macht van het kleine heeft de loop der geschiedenis gewij­zigd. Bij de aanslag op Hitler in juli 1944 werd de tas met de bom die naast de platvoeten van de Führer was gezet, in één oog­wenk verzet en bleef hij gespaard. Daardoor werd de oorlog nog 10 maanden verlengd met miljoenen slachtoffers.
Richard Sorge, de meesterspion in Tokio, werd op weg naar de Amerikaanse Ambassade met in zijn zak een papiertje waarop de datum "7 December, aanval op PearI Harbour" stond, vlak voor die Ambassade bij toeval door de Japanse geheime politie, de Kempeitai, gearresteerd. Een paar kleine stapjes verder was hij in veiligheid geweest! Dan hadden de Jappen nooit hun ver­raderlijke aanval kunnen doen en waren zij warm onthaald door de gewaarschuwde Amerikanen. Kleine oorzaken hebben grote gevolgen!
Zo werd ik volledig afgekeurd toen ik mij vrijwillig meldde voor dienst in de Koreaanse oorlog waar veel Nederlandse soldaten sneuvelden in 1952. Tevoren was ik 100 % goedgekeurd bij de Koninklijke Marine, wat een zeer zware keuring was. 14 dagen na mijn afkeuring kreeg ik bericht van het Garde Regiment Jagers Arnhem, dat ik mijn plunje en uitrustings stukken moest inleveren en dat ik nooit meer op herhalingoefeningen hoefde te komen. Verwonderlijk.
Verwonderlijk was ook dat ik bij een eerdere herhalingsoefening Korporaal Baalman werd genoemd. Ik had echter nooit bij die Jagers gediend en was nooit korporaal geweest! Mijn verklaring is dat bij die keuring voor Korea ook een Korporaal Ziekenverpleger Baalman uit Groningen zich had aangemeld maar werd afgekeurd en dat onze medische gegevens daar verwisseld waren. Dus hij ging ziek en gebrekkig wel naar die bloedige oorlog in Korea en ik bleef veilig thuis. Iemand daar boven heeft besloten dat het mijn tijd nog niet was. Had die verwisseling niet plaats gevonden dan had ik grote kans gehad daar in dat Korea te sneuvelen.

zaterdag 26 januari 2013

Snippers van leven 20 - Bloedwraak en een naderend einde

Ieder nadeel heeft zijn voordeel! Zo ook in het eerder geschreven verhaal De Vlooienplaag. De gehate kleine springvampieren, bewezen mij een dienst bij wraakneming op een gehaat persoon: “Otje!”. Een kleine naam voor een gróte rotzak. Een “etterlijer” (Bargoens voor nare vervelende klootzak) Enig kind van keurige ouders, goed gekleed, netjes gekamd en gewassen. De propere jongeling zat voor mij in de bank. Een weerzinwekkend, naar, sadistisch, gemeen, treiterig rotjong, die mij sloeg, pestte en uitschold voor “vlooienpik” om de bijtwondjes in mijn hals. Ik haatte hem en had ‘m graag eens afgetuigd, maar kon niets tegen hem beginnen, want hij was mij in lichaamskracht de baas. Ik kon zijn bloed wel drinken, maar was machteloos.

Daarom heb ik, zijn bloed aan de “ Pulex irritans “(bloedzuigende vlooien) te drinken gegeven. Het “HOE IK DAT FLIKTE” verdient uitleg:

Vlooien verschuilen zich tussen naden van gewatteerde dekens en in wollen dekens. Telkens als mijn moeder het beddengoed te luchten had hangen, wist ik een flink aantal te vangen en in een glazen buisje op te sluiten. Daarin liet ik de wriemelende bloeddorstelingen een paar weken vasten, tot ze van bloedhonger piepten. En dát buisje heb ik leeggeschud tussen het halsboord van de argeloze Otje, die in de bank voor mij zat! Tot mijn genoegen begon de knaap na enkele minuten enthousiast te krabben en in de bank heen en weer te schuiven.
Zijn bewegingen werden steeds onbeheerster en tenslotte vloog hij als een speer de klas uit om de lading vlooien bij moeder thuis te lossen.
De volgende dag signaleerde ik tot mijn vreugd verse vlooienpikken in zijn hals. Mijn bloedwraak had succes gehad!

“Alles heeft zijn tijd” zegt Prediker. Hoe waar! Er is een tijd om te doden en een tijd om leven te redden.
Nadat de mensheid op rampzalige wijze er in is geslaagd een groot aantal diersoorten uit te roeien, tracht men nu te redden wat er nog te redden is, zoals: walvis, zeehond, gorilla, neushoorn, olifant en zelfs menseneters: tijger en haai. Allemaal grote en robuuste dieren. Met spijt constateer ik dat op de lijst van bedreigde diersoorten, een – ik zou haast ondanks mijn bittere ervaringen zeggen – kleine vriend ontbreekt: de Vlo! Want ook die dreigt tot de bedreigde dier (insecten) soorten te behoren.
Kon ik er vroeger moeiteloos een groot aantal uit onze dekens vangen en ze knappend tussen de nagels naar de andere wereld helpen, nu worden ze zeldzaam.
Kortelings stond er een berichtje in de krant waarin de directeur van een vlooientheater zich beklaagde dat hij zo moeilijk aan gezonde bloeddorstige artiesten kon komen.

Eens was er een tijd van onbeperkt aanbod. Maar moderne welvaart en hygiëne hebben de klad er in gebracht en vlooien de moord aangedaan. De rappe springers worden zeldzaam. De met bliksemkracht reinigende Andy’s, met toverkracht wassende waspoeders, schuimende en niet krassende Vim’s en roomzacht cleanende Jifs, de op 60 graden sjompende wasmachines met hun vlooien dol en dronken makende centrifuges, de vegende, kloppende, met orkaankracht zuigende stofzuigers, of hoe al die kreten der reclamejongens mogen luiden, vervingen het stinkende lysol van moeder en houden rigoureus en moorddadig huis onder het vlooienbestand.

Zoals gezegd, in mijn jeugd was dat anders. Vooral bij arme gezinnen. Daar werd men welhaast door de vlooien het huis uitgedragen. Een bed heette toen niet bed, maar vlooienbak.
Voorbij, allemaal voorbij. De Pulex iritans, of in goed Nederlands, ordinaire Vlo, hebben nadat ze in de Middeleeuwen de Pest bezorgden en voor de Zwarte Dood uitsprongen, nu zelf de pest in. Hun eind is aanstaande. Zij moeten meer en meer de ongelijke strijd opgeven. De Witte Tornado’s blazen hen van de wereld af. Zij kunnen in het dossier met nare herinneringen, samen met Otje, die er van mij een paar dozijn op zijn lijf te logeren kreeg, worden opgeborgen.

Snippers van leven 19 – De vlooienplaag

Het huis waarin wij verzeild raakten, verdiende die naam nauwelijks. Het was een krot, weggedoken tussen twee pakhuizen. Dáár was het eerst ook voor gebruikt. Maar met wat lapwerk had de eigenaar het pand hersteld in zijn oude staat van “woonhuis”.
De vorige bewoner, een alleenstaande, drankzuchtige lompenhandelaar, had het huis intensief benut. Hij woonde en sliep er, de zolder en kelder waren opslagplaats. Verder stalde hij er zijn overmatig zwetend paardje dat dampend en hijgend zijn voddenkar trok. Misschien had hij behoefte aan gezelligheid of ontbraken hem de middelen voor een stal voor zijn rossinant, maar na volbrachte dagtaak voerde hij zijn viervoeter onbekommerd hosseklossend naar binnen en stalde het in een achterkamertje.

Dat geeft me de gelegenheid af te dwalen naar een curieus biologisch of entomologisch verschijnsel waar vader zijn voordeel mee deed. Want amper hadden wij de eerste schreden in het “nieuwe” huis gezet of we werden besprongen door een legioen bloeddorstige vlooien.
De lompenman had er in de loop der jaren een indrukwekkend aantal geteeld in zijn stapels vodden. Zij beten zich met wellust vast op ieder plekje en in ieder lichaamsdeel dat ze maar geschikt achtten. Voor hen brak een feestelijk, voor ons een radeloos tijdperk aan. Ratsend en krabbend brachten wij de eerste dagen en nachten door op onze “vlooienbunkers” (Bargoens voor matrassen) tot Ma met overmatig gebruik van lysol een slachting onder hen had  aangericht. Het huis stonk nadien als een hospitaal.
Maar bevrijd raakten wij er nooit van. Onze dagen en vooral nachten bleven onrustig en gezamenlijk hebben wij heel wat bloed aan die kwelgeesten geofferd.
Maar één was er die niet de minste last had. Zéér vreemd. Het was mijn vader. Niet dat zijn bloed niet smakelijk genoeg was voor de ondieren -immers vóór de verhuizing gebruikten zij hem ook als donor-  maar nú lustten zij hem eenvoudig niet meer. Terwijl het gezin ’s nachts gezellig om de tafel geschaard de watervlugge springers uit het hemd probeerde te grijpen, klonk uit de gewezen paardenstal waar zijn bed stond, het welluidend gesnurk van het gezinshoofd. Hij genoot een volstrekt ongestoorde nachtrust.
Later heeft een oud-cavalerist ons een aannemelijke verklaring voor dat wonderlijk verschijnsel gegeven. Vlooien haten paarden en de zweetlucht die ze voortbrengen, gelijk wanbetalers een deurwaarder. Het “stalkamertje” was er van doordrenkt. Daar je als het ware tegen die penetrante geur aan kon leunen, stuiterden de vlooien vol ontzetting vóór de drempel terug. Pa was en bleef daardoor ongeschonden.
Moeder sliep al jaren niet meer naast hem. Hij was een erg onrustige slaper. Menig oplawaai ontving ze ’s nachts van hem. Toen hij haar eens in zijn slaap compleet het bed had uitgeschopt - ze was tenslotte maar een klein vrouwtje - betekende dat een scheiding. Niet tussen tafel en bed, alleen scheiding van bed zogezegd. Nu koos ze eieren voor haar geld. Ze kroop weer naast hem. De vlooien hadden hen weer samengebracht.

dinsdag 22 januari 2013

Snippers van leven 18 - Een echt huis

Hoewel nog op prille leeftijd,  kan ik mij levendig de dag voor de geest halen dat wij uit die Schuur verhuisden naar een, in onze ogen, echt huis. Een opwindende gebeurtenis die door mij met grote vreugd werd ondergaan. Hoewel ik het in die loods prima naar mijn zin had – zo bezat ik in de zandopslag de grootste zandbak die een kind zich maar wensen kon – toch was het vooruitzicht om net als andere kinderen in een echt huis te wonen, voor mij verheugend. Want dat wij als paria’s in een loods woonden, dát heb ik als kleuter geweten en ondervonden.
Die kleuterschool was een verschrikking. Het sarrend gehoon, pesten, treiteren en bespottingen van medekleuters – kinderen kunnen zeer jong zéér wreed zijn – het uitgestoten zijn, de neerbuigende vriendelijkheid en nauwverholen minachting der nonnen die de school beheerden, dát vergeet ik nooit. Deze, in lange sombere zwarte gewaden gehulde vrouwen, haatte en vreesde ik. Zij behoorden tot de orde der liefdezusters, maar veel liefde heb ik van hen, op een enkele uitzondering na, niet ondervonden.

Het kloosterachtige gebouw waarin zij woonden, was omgeven door een hoge muur. Er was iets bijzonders aan die muur. Een navrant detail. Daar bovenop waren in het metselwerk gebroken flessen aangebracht. De puntige glasscherven staken als dolken omhoog en beschermden het domein van vrouwen die hun leven hadden gewijd aan de Man die de liefde had gepredikt.
Op gezette tijden kwam een oude zwerver aansloffen. Een verkreukeld klein grijs baasje, met een doorkerft gelaat, de slobberige broek met gerafelde pijpen fladderend om zijn spillebenen, de smalle, gebogen schouders gedoken in een veel te wijde, verschoten en tot op de draad versleten overjas. Op het hoofd droeg hij het treurige restant van wat eens een modieuze herenhoed was geweest en met zijn magere, door de kou blauw verkleurde hand, steunde hij op een knoestige stok. Over de speelplaats schuifelde hij, tussen de krioelende kinderen door, naar het hek dat toegang gaf tot de kloostertuin. Daar bleef hij staan. Met gebogen hoofd, berustend en gelaten, zoals een oud vermoeid paard kan staan voor een kar, wachtend op het moment dat de voerman komt opdagen.
Na verloop van tijd kwam de zuster die de scepter zwaaide in de keuken, naar buiten. In haar hand een bord warm eten. De oude man nam het met een onderdanig dankwoord in ontvangst en schuifelde langzaam terug, voorzichtig het bord torsend in de bevende handen. Zo stak hij moeizaam de speelplaats over naar de bank die aan de overzijde tegen de muur stond.

Het voedsel werd hem altijd door die zusters verstrekt. Dat moet ik hun ten goede nageven Maar toch…het ging niet “tof,” dat menslievend gebaar. Zo vreemd en kil. Altijd moest die man zijn prak op die speelplaats nuttigen. Daar zat hij dan. Het bord op de knieën. Omringd en aangestaard door kinderen. Het schouwspel verveelde hen snel. Alleen ik bleef staan en hield hem gezelschap. Als zijn maaltje op was, veegde hij de mond af met de rug van zijn groezelige hand. Daarbij keek hij naar mij en gaf me, zo’n vertrouwelijk knipoogje. Het gaf me een warm gevoel en de troost van verstandhouding tussen gelijkgezinden.

Snippers van leven 17 - Oplossing voor woningnood

Het stadje waar mijn vader neerstreek en huwde, heeft geweten en ervaren wíe zij tussen de vestingmuren had toegelaten. Zijn eerste opzienbarende daad was zich woonruimte verschaffen en die ons uiteindelijk in een Schuur deed belanden. De gebezigde methode was zéér origineel, al geef ik het huidige woningzoekende niet ter navolging.

Na de eerste wereldoorlog 1914-1918 bestond er ook woningnood, hoewel niet zo nijpend als na de tweede wereldoorlog. Door gebrek aan financiële middelen, iets waar ons gezin later doorlopend door geteisterd zou worden, had hij met moeder in het prille begin van hun echtverbintenis, intrek genomen in een, naar zij hoopten voorlopig onderkomen. Het was een wrakke woonwagen, geplaatst bij de vuilnisbelt. Een strategische plek die de gemeentelijke autoriteiten bij voorkeur voor allerlei zwervend en minder gewenst volk reserveerden. De eerste jaren woonden mijn ouders en twee broertjes, die er inmiddels bij gekomen waren, daar eenzaam maar niet alleen. De vuilnisbelt was een broedplaats voor ratten van kloek formaat en vitaliteit.
De belt breidde geleidelijk uit en het rattenleger rukte op naar ons stulpje. De ondieren voelden zich tenslotte in de wagen net zo thuis als op de belt en staken veelvuldig bezoekjes af aan onze gammele woning, als men dat mensonwaardig onderkomen zo noemen wilde. De keren dat één der broertjes luid gillend protesteerden tegen de aanwezigheid van een langstaart in zijn bedje, waren niet te tellen.

Er moesten maatregelen genomen worden en een andere behuizing gezocht.
Hoewel vader en moeder door veelvuldige oefening een buitengewone handigheid verwierven in het uitdelen van doodklappen aan de ongewenste gasten, namen zij niet af in tal en last. Wat de zaak verergerde was het feit dat moeder in verwachting was. Een blijde gebeurtenis die, met oog op de benarde ruimte, zorgelijk werd tegemoet gezien.
Maar… er was voor ons geen huis! De stormlopen die mijn wanhopige ouders ondernamen op de vesting van de gemeentelijke instanties, waren vergeefs. Men oordeelde dat wij best zaten bij die belt en verleenden geen enkele medewerking. Speciaal de ambtenaar belast met huisvesting, een arrogant mannetje met het gelaat van een blote bil en een eigenwijs wipneusje, liet duidelijk blijken geen enkele boodschap aan onze malheur te hebben. Ook herhaalde verzoeken om een onderhoud met de burgermeester, waren vruchteloos. De Edelachtbare, een “geheimschrijver”(Bargoens voor stiekem iemand) had toevallig steeds “belet”.

Er was nog een moeilijkheid. De oude woonwagen had als handicap dat ze geen wielen bezat. Wegrijden van belt en rattenleger was een onmogelijke zaak. Nood maakt vindingrijk. Het dreef vader tot een wanhoopsdaad die veel hilariteit verwekte, maar ons uit de nood hielp. Met zijn laatste geld en het rekruteren van een aantal louche vrienden, forceerde hij een oplossing voor het woonprobleem. Er werd een platte boerenwagen gehuurd en daarop met man en macht het woonwagenchassis gezet. Het gebeurde op een zaterdagavond, op een laat tijdstip. De behulpzame kameraden en de voerman, tevens eigenaar van de kar, hadden voorshands reeds een royale alcoholische beloning ontvangen en waren knap “sjikke” (Bargoens voor dronken). Daar ook moeder een slokje genomen had, werd het een vrolijk transport. Het paard en de broertjes waren de enigen die nog nuchter waren.

Nu bezat het stadje een fraai stadhuis. Een architectonisch stukje schoonheid, die veel bewonderende bezoekers trekt. Het heeft een prachtig trapgeveltje, hoge ramen, met kunstsmeedwerk beslagen luiken en er staan sierlijk gebeeldhouwde figuren op de uitstekende gevelranden. Een klein bordes van blauw hardsteen en dito treden zijn voor de beslagen boogdeuren aangebracht.

De werkkamer van de Edelachtbare was aan de voorzijde en gaf uitzicht op de brede hoofdstraat. De burgervader, een grijs kalend man met een lange neus, flaporen en een iel sikje, genoot  riant uitzicht op de drukste straat van zijn stadje. En aan dát uitzicht voegde mijn vader een bijzonder storend element toe. De wielloze woonwagen werd in het nachtelijk duister vlak voor het stadhuis afgeladen. Nog wel zodanig dat het toen nog spaarzame verkeer doorgang werd verleend, maar toch wel zó dat het beslist niet over het dak kon worden gezien.
Vroege kerkgangers “van het houtje” (Bargoens voor Katholieken) konden een nog nooit vertoond evenement aanschouwen. Vlak voor het keurig geschilderde stadhuis stond een verveloos bakbeest van een woonwagen. Uit een der wanden stak een roestig stuk kachelpijp, waaruit vreedzaam rookwolkjes kringelden. Van binnenuit klonk gesnurk. De familie was in diepe rust.

Die gehele zondag was er veel bekijks en werd daverend gelachen, iets waar Pa zich niets van aantrok. Hij had een meesterzet gedaan, de volgende was voor de gemeente. Deze vond plaats op de maandagmorgen, in alle vroegte. Terug transporteren naar de belt was niet aan te bevelen. De vroede vaderen vreesden terecht dat het kavalje dan weer op de een of andere ongewenste plaats en tijdstip, gedebarkeerd zou worden. De enorme houten doos met de kleine raampjes werd zolang neergezet bij de loods van de gemeentelijke opslagplaats. De gemeentetimmerman kreeg opdracht binnen in de loods een aantal kamertjes te timmeren waarin het gezin kon worden ondergebracht.

Daar woonden wij lange tijd, plezierig en… goedkoop! Huur behoefde niet betaald te worden, op voorwaarde dat mijn ouwe heer zijn gemak zou houden. Daar vader kundig kachelklare blokken wist te zagen uit het, in die loods opgeslagen gemeentelijke timmerhout, was ook het kostbare brandstofprobleem opgelost.
Wél hadden wij soms buren. Maar die bezorgden minder last en ongemak dan de piepende viervoeters, die op de belt waren achtergebleven. Het waren rustige zwijgzame personen van beiderlei kunne en hielden altijd maar kort verblijf in het eerder genoemde stenen bouwsel.
Ze kwamen op de meest ongeregelde tijdstippen. ’s Morgens, ’s middags en soms in het holst van de nacht. Dat was wel eens griezelig. Er was dan in de stilte buiten het geroezemoes van stemmen en het piepend geluid van het voertuig waarop ze aangereden werden.
Het waren lieden met een “koude kont” (Bargoens voor doden). Slachtoffers van het verkeer, verdrinking of andere oorzaken, die maar één nachtje naast ons in het “lijkenhuisje” logeerden.
Afgezien van dat lugubere detail, was het er goed wonen.

zondag 20 januari 2013

Snippers van leven 16 - Eind van liefdadigheid

Het derde is geschied op de grens van mijn tijd, derhalve vertel ik het uit de tweede hand.
Mijn moeder lag in het kraambed. Ze had mij pas het leven geschonken. De bevalling was uiterst moeizaam gegaan en had veel van haar krachten gevergd. De huisarts schreef daarom versterkende middelen voor. Veel rust, gecombineerd met krachtig voedsel moesten haar weer op de been helpen.
“Hij heeft lekker lullen”, verklaarde mijn vader. ”Daar is geld voor nodig, hóe kom ik aan de “schrabbers” (Bargoens voor geld).
Dat was inderdaad geen makkelijke opgaaf. Van het karig loon dat hij bij de wegenbouw verdiende, één van de tijdelijke banen die iedere werkloze dertien weken per jaar werd toegewezen, kon het niet af. De lange werkeloosheid daarvoor, had een berg schuld en een rij schuldeisers opgeleverd, die echt niet stonden te dringen om versterkende etenswaren op krediet te verstrekken.

Nu was hij, zoals reeds geschreven, geen “doodwerker”, maar in tijd van nood stond hij voor zijn gezin als een blok. Hij deed ook nu zijn best, begon een uur vroeger, werkte ‘s avonds tot donker over, zette dan nog afbakeningslampen uit en vulde ze met petroleum; kortom deed allerlei werk en was tot diep in de nacht bezig in zijn pogingen de schaarse geldmiddelen aan te vullen. Toch bleef het geldtekort bestaan, al zijn zwoegen ten spijt.
Er daagde redding. Onze moeilijkheden kwamen ter kennis aan een zeer rijke en voorname dame. Zij was voorzitster van een vrouwenvereniging en de leden daarvan waren echtgenotes van de stadsnotabelen. Gezamenlijk bedreven zij “liefdadigheid” wat in praktijk “een hoop op een klein schoteltje was” (Bargoens voor kale kak - weinig).
Na beraad namen zij de taak op zich moeder beurtelings de versterkende voedingsmiddelen te verschaffen. Het moest wél gehaald worden, zó ver ging de liefde niet. Er zijn grenzen, nietwaar? Men wist tenslotte nooit zeker wat ze na bezoek aan onze schamele behuizing mee zouden kunnen nemen naar de eigen, riante woning. Stel je voor zeg!
Broertjes en zusje waren te klein voor die taak. Geen bezwaar. Pa reed, na de lange dagtaak op zijn oude fiets om de beurt van de ene naar de andere mevrouw. Iedere avond een ander adres. Daar nam hij nederig de etensresten in ontvangst. Koude, storm, regen, het deerde hem niet, hij ging. Gebogen tegen de wind, met aan het stuur drie ronde emaillen pannetjes door een hengsel bijeen gehouden, het soort wat nu nog de gaarkeukens benutten, reed hij op een laat tijdstip, óók naar de voorzitster.


Het mens woonde een hels end weg. Haar grote witte villa stond boven op een heuvel te Valkeveen. Na de lange oprijlaan omhoog geworsteld te zijn, stond hij hijgend voor de monumentale voordeur en belde aan. Het duurde lang eer opengedaan werd. Eindelijk klonk het geluid van klikkende dameshakjes door de lange marmeren gang. De deur week open.
Op de stoep met de fraaie gekleurde tegels, stond vader in heel zijn vermoeide, verregende en koude armzaligheid. In de brede deuropening “Mevrouw-zelf ” in haar deftige welgedaanheid.
Ze blikte neer op mijn rampzalige Pa en snerpte: “Wat kom jij doen?”
De aangesprokene hief in woordloos gebaar de arm met de hengselpannetjes naar haar op. Dat wist en zág ze toch wel? Ja, ze wist en zag het zeker. Maar wist het “gannef” (Bargoens voor schelm, minderwaardig sujet) dan óók dat het erg laat was? Wat verbeeldde hij zich wel? Woedend stelde ze hem de vraag: “Denk jij soms dat het hier een gaarkeuken is?”
Vader trachtte uit te leggen. Van het moordend zware werk, de lange overuren, de afbakeningslampen en zijn onvermogen om daardoor eerder te komen. Het haalde niets uit. Ze liet hem niet uitspreken, viel gedurend in de rede, hoe geduldig hij het steeds weer probeerde. Zijn gestamelde woorden werden telkens afgekapt met een: “Smoesjes, daar heb ik níéts mee te maken!”

Toen vlamde hete woede in hem op. Zag hij het onrecht en heel het vernederende van de situatie. Hier stond een man die de hele lange dag eerlijk en hard werk verricht had. Wat had zij gedaan in die tijd? Met welk recht blafte zij hem af? Vlammend rood gloeide de woorden voor zijn ogen: “O N R E C H T!!!”
En met machtig gebaar hief hij hoog het eetgerei en slingerde met ál de kracht van zijn lange armen, pannen en hengsel rakelings langs haar heen. Met oorverdovend geraas vlogen de emaillen schalen, vonkenspattend over de marmeren tegels, de lange gang in. Hees brulde hij: “Wijf, bárst met je vrete!!”
Het was het einde van de “liefdadige” voedselverschaffing. Maar moeder heeft er niet onder geleden. Wij bezaten een veestapel. Eén kip en één konijn. Het was geen kapitaal bezit. Maar samen hielpen ze toch mee haar op de been te brengen. Vader deed ze beiden gezellig in één grote pot en kookte er een wonderlijk, maar voedzaam soepje van. ’s Avonds na zijn werk diende hij het haar op, net zo lang tot de pot leeg was.
Ze herstelde wonderbaarlijk snel. Pa’s kookkunst triomfeerde over de liefdadigheidskeuken.


zaterdag 19 januari 2013

Snippers van leven 15 - Les aan Übermenschen

Het tweede geval gebeurde een aantal maanden na de Duitse bezetting. Verschillende artikelen begonnen reeds schaars te worden. Ook rookwaren. Ze waren nog niet op de bon, daardoor kon men op een bepaalde dag in de week een lange rij mannen voor de tabakswinkels zien staan. Men had toen nog eerlijke winkeliers die, de op die dag ontvangen voorraad, rechtvaardig aan hun klanten rantsoeneerden. Een politieagent hield toezicht en orde bij de winkeldeur en liet paarsgewijs telkens de klanten naar binnen. Mijn vader was bijna aan de beurt en stond vooraan.
Toen kwamen die twee SS-ers. Ook zij wensten te roken. Met hautaine minachting schoven zij de politieman opzij, en, de lange rij “dummen Holländer” volkomen negerend, wilden zij de winkel instappen.
Maar dát was onrecht. En dáár was Pa. Breeduit versperde hij de arrogantelingen de weg. Wees met zijn vinger gedecideerd naar de staart van de queue en verklaarde met zijn beste Duits, die hij zwervend door hun Heimat had opgedaan: “Hinten anschliessen! Das müssen sie auch in Deutschland!”
De “Herren” stonden verbluft. “So was! Ungehört!” Eén hief de vuist in slaggebaar en brulde, “Los, weg Mensch!”
Maar het “Mensch” deed geen stap opzij. Verblikte of verbloosde niet en hield de arm, in een soort mislukte Hitlergroet, de wijsvinger gestrekt, naar het eind der rij wachtenden. Dáár was hun plaats.
Eén van de haast in woede stikkende Edel Germanen, trok zijn pistool en zette het vader op de borst. Deze blikte minachtend op het schietwapen neer. Toen knoopte hij bereidwillig het overhemd los, trok de panden van elkaar als om de kogel beter doorgang te verlenen en sprak: “Na! Schiesst mir durch den Brüst! Ich verstehe kein Unrecht!”

Het had zijn einde kunnen zijn indien niet andere mannen hadden ingegrepen. Tientallen handen pakten hem beet en trokken hem weg. Voor díe overmacht moest hij wijken, maar met ere. Hiervoor week hij, maar niet voor onrecht!

Snippers van leven 14 - Strijd tegen onrecht

Mijn vader was een wonderlijk man met een gespleten persoonlijkheid. Hij kon enerzijds bijzonder ernstig zijn, maar anderzijds was hij een grote kwajongen. Maar een ding verafschuwde vader hartgrondig. Onrecht! Hij kon het niet zien of velen. Of het hemzelf of een ander werd aangedaan, was hem egaal. Hij nám het niet, nooit en onder geen enkele voorwaarde. Talloos zijn de keren dat hij doldriest tegen echt of vermeend onrecht ten strijde trok.
Drie voorvallen van zijn Don Quichotte -achtig optreden wil ik vermelden:

Het eerste bracht hem in conflict met Rooie Sien. Dat was de benaming die wij, kinderen, aan onze schooljuf hadden gegeven. Haar voornaam luidde “Cinderella”. Een mooie naam voor een “bekakt” (Bargoens voor verwaand) vrouwelijk wezen waar niet veel schoonheid aan te ontdekken was. Het was een deftig mens met voorname allures en rossige haren, vandaar die bijnaam. Op haar gestalte was letterlijk en figuurlijk nooit een man gevallen. Zij had de huwelijksboot gemist en langzaam verzurend zich daarbij neergelegd.
Zij bezat een fijn onderscheidingsvermogen voor de betere en mindere klasse. Zo zou ze nooit een kind van gegoede burgers een lichamelijke afstraffing toedienen. Daarvan konden wel de arme kinderen genieten. Zo kon ze mij, als klein plebejertje, hoewel ik toegegeven vaak straf verdiende, op een pijnlijke en geniepige manier aan het oor trekken. Ze zag letterlijk kans mij als een konijn, halverwege uit de bank te beuren. Nog ben ik van mening dat hierdoor mijn ene oor groter is dan de andere, daar zij haar knokige duim en wijsvinger met de kracht van een nijptang, steeds op hetzelfde oor schroefde.
Aanvankelijk verzweeg ik deze ervaringen voor mijn vader. Mij beklagen over verdiende kastijdingen had geen zin. Hij was van oordeel dat wij, zo wij straf ontvingen, dat wel verdiend zouden hebben. Tenslotte wist hij drommels goed wat voor vlees hij in de kuip had.
Maar… ook mijn broer én de andere arme “koters” (Bargoens voor kinderen) genoten die speciale behandeling! Nóóit de beter gesitueerden. En dát feit kwam hem ter ore. Het veranderde de zaak op slag. Hier werd onrecht gepleegd. Daartegen diende onverwijld
opgetreden te worden. Hij dééd het. Op zijn manier!
‘s Morgens posteerde hij zich breed en languit voor de school. Na het luiden der bel formeerden de leerlingen een lange rij. Aan het hoofd liep Rooie Sien. Twee leraren opzij. Zo stak de stoet de straat over die speelplaats en school scheidde. En daar, op de stoep van de school wachtte het noodlot, in gestalte van mijn Pa, op de deftige schooljuf.
Parmantig voor de rij uittrippelend, werd haar weg plots geblokkeerd door een boom van een vent, die haar met een kort handgebaar staande hield. Voor het onthutste mens besefte wat er gebeurde, hadden het klein formaat kolenschoppen van mijn ouwe heer, haar beide oren in een knellende greep genomen. En ik verzeker u dat er kracht in die handen zat!





Onder het uitroepen van het luide verzoek: ”Wil jij in het vervolg van de oren van mijn jongens afblijven”, begon hij het hoofd in heftig tempo heen en weer te schudden. Zo liet hij het gemartelde lichaamsdeel langdurig verwoed “neen” schuddende bewegingen maken. Het geschiedde zó heftig, dat de solide vastgespelde haarknot in de nek losraakte en de rossige haarslierten ritmisch mee deinden.
Zij heeft nóóit meer aan oren getrokken.

Snippers van leven 13 - Een doldrieste vader

Oorspronkelijk afkomstig van het oprechte Groningse land, was hij op zijn achttiende aan het zwerven geslagen. Na jarenlange omzwervingen o.a. in Duitsland, was hij na de Duitse nederlaag in de eerste wereldoorlog en om de daaruit voortvloeiende chaos te ontlopen, weer naar Holland gekomen.
Hij belandde tenslotte in het kleine stadje waar hij, moe van zijn avonturen, de rustige haven van het huwelijk invoer. Hij ontmoette er mijn moeder, die hij, impulsief als hij was, na een zéér korte verkering van nog geen veertien dagen huwde. Het was typerend voor hem en zijn manier van doen en denken. In de volgorde zoals het hier staat, deed hij ook: eerst doen, dan denken.   
Het heeft hem veel builen en butsen opgeleverd en was een bron voor talloze conflicten. Hij ging echter onder de gevolgen van zijn onnadenkendheid en overhaasting zelden diep gebukt. Spijt was een emotie, die bedenkelijk kort huisvesting in zijn binnenste had. Het strekte hem niet tot lering en welgemoed stevende hij op zijn volgende dwaasheid af.

Hij was een wonderlijk man met een apart soort humor, vol dolle streken en vreemde invallen. Eerbied voor orde en gezag bezat hij niet en hij trok zich niets aan van de mening der brave medeburgers. Hun oordeel over hem liet hem Siberisch. Hij deed wat lust en luim hem ingaf en bekommerde zich niet in het minst om de gevolgen van zijn vaak rare streken.

Hoewel hij sterk was als een beer, wendde hij zijn krachten alleen in uiterste noodzaak aan tot verrichten van arbeid. Daardoor, en door de grote werkeloosheid in die tijd, was het bij ons thuis armoe doorlopend troef. Veel genoegens die andere kinderen hadden, zoals goede kleding, degelijk voedsel, goede verzorging en behuizing moest ik ontberen. Mijn speelgoederen waren afgedankte spullen van de vuilnisbelt. Nee, zijn vaderlijke zorg strekte zich uit tot het voederen van vrouw en kroost en het verschaffen van de direct noodzakelijke levensbehoeften. Daarmee hield voor hem de kous op. Zelf hechtte hij in ’t geheel niet aan aardse goederen en hij nam zonder meer aan dat wij die opvatting deelden.
Toch hield ik van hem. Misschien ook omdat hij, ondanks zijn forse gestalte, in zijn hart kind was en kind bleef. Met volle overgave speelde hij de huiselijke spelletjes mee.
Zo deden wij op een avond “pandverbeuren”. Hij werd daarbij gedwongen, om zijn pand terug te krijgen, voor “visventer” te spelen. Zonder aarzelen plaatste hij een stoel met de zitting op het hoofd, stormde de deur uit, liep het huizenblok om en brulde met stentorstem door de straten: “Bot! Bot! Levendige bot!!!”
Daar er die avond druk wandelverkeer was, baarde hij een zeker opzien. Het voorval staafde de mensen in hun overtuiging, dat hij “lijp” was (Bargoens voor niet wel in het hoofd). Dat deerde hem niet. Het kwam zelfs niet ongelegen, omdat het hem een vrijbrief verschafte voor verdere gekke kuren, die niet helemaal door de beugel konden.

Hij had een klein borstelig snorretje en sluik, wat schuins over het voorhoofd vallend haar, hetwelk hem een treffende gelijkenis met Adolf Hitler verleende. Nou, wat rare streken en capriolen betrof, konden ze elkaar de hand geven.
Verder bezat hij onwaarschijnlijk lange armen. Een curiositeit die hij verklaarde verkregen te hebben doordat hij als zestienjarige jongen wekenlang zware kruiwagens gereden had voor een Groningse kleiboer, tegen kapitale beloning van twee kwartjes per week. Voor de rest van zijn leven werd hij hierdoor schichtig voor kleiboeren en werk en hield zijn handen, die net als bij een gorilla bijna tot de knieën reikten, zoveel mogelijk in de zakken. Alleen als hij liep, zwaaiden zijn armen mee met de stappen van zijn lange benen. Hij liep altijd kaarsrecht, wat de lange gestalte met de brede schouders nog imponerender maakte.
Wanneer hij een borrel teveel ophad, was het met hem kwaad kersen eten. Wee degene die in zijn vaarwater kwam en hem ooit eens iets geleverd had wat naar zijn mening niet in de haak was.
Toch was hij, wat men noemt “geen kwaaie vent” en goedmoedig van aard. Hij kon veel hebben, liet zich vaak jennen en voeren – zoals in het stadsjargon de kleine plagerijtjes werden genoemd – en liep wanneer het hem te bont werd met een schouderophaal weg. Waarschijnlijk vreesde hij zijn formidabele kracht en wat hij daarmee uit kon richten als hij werkelijk kwaad werd. In drift ontstoken kon hij als een alles vernietigende orkaan losbarsten en een indrukwekkende ravage achter laten.



Snippers van leven 12 - Wonen in een loods

De exacte plaats waar ik de kleuterjaren doorbracht, was een…gemeenteloods. Een opslagplaats voor allerlei materiaal die de “Dienst Gemeente Werken” benutte en door de mensen “De Schuur” genoemd.
De loods stond aan de buitenzijde van het stadje, dicht tegen de bultige groene wallen van de westelijke bastionmuur. Een lomp geval, uit grijsgroen geschilderde planken opgetrokken, steunend op een ruw gemetselde fundering bestaand uit grauwe basaltblokken. Verweerde donkerrode dakpannen bedekten het spits toelopende dak en gaven een povere beschutting tegen de regen, zodat mijn moeder bij iedere bui in de weer was met potten, pannen en emmers om het ongewenste douchewater op te vangen. Het gammele bouwsel zat vol kieren waardoor het tochtte als de hel.
Aangrenzend lag een lap grond, met onkruid overwoekerd en door een roestig hek omheind. Aan de andere zijde stond een klein, bij die loods behorend huisje, meer een gemetseld schuurtje. Daarin was slechts één raam, maar wel twee openslaande deuren. Het was daar neergezet met een luguber doel, dat u straks duidelijk zal worden. Tenslotte was er aan de zuidzijde een open ruimte, omgeven door een bruin geteerde schutting. Het diende tot opslag van zand, grind en stenen, door de Gemeente Werken gebruikt bij het onderhoud der wegen.

De indirecte oorzaak dat ik op die vreemde plaats terechtkwam, was mijn vader. Direct omdat hij mij verwekte, maar ook door de klucht die daaraan vooraf ging. Een meesterzet waarmee hij de ambtenaar belast met de huisvesting der burgers, glansrijk schaakmat zette en ons in die schuur deed belanden.
Het had een wonderlijk voorgeschiedenis. Hierdoor moet ik eerst iets naders vertellen over het “gezinshoofd”.

Snippers van leven 11 - Het loze vissertje

Vissen bedreef Boko met hartstocht en volledige overgave. Bijkomstigheden als “gesloten vistijd, verboden viswater en visvergunning ”, vermochten hem geenszins van zijn hobby af te houden. In alle gemoedsrust wierp hij het angeltje uit op alle plaatsen, in alle wateren en alle tijden die hij daarvoor nuttig achtte en een goede vangst verwachtte. Hij had daar neus en oog voor. Op plekken waar sinds heugenis nooit meer dan een pieterig vorentje was gevangen, sleurde hij karpers als vloermatjes uit hun natte element. Vaak benutte hij een “Pieremegoggel” (Bargoens voor wrak bootje) dat hij op onverklaarbare wijze drijvend wist te houden.

Er was een eilandje in de buitengracht, een zo ijzingwekkend streng verboden visplaats als de poort van de hel voor een misdienaar. Toch gebeurde het dat Boko uitgerekend dáár en ook nog eens buiten het visseizoen,  zijn angeltje had uitgeworpen. Dat hij in het snotje zat als een paalzitter op een vlaggenmast, scheen hem niet te deren. Gescheiden van de wal door vele meters breed water, zat hij in alle rust de visjes te voeren. Het was te gek. Dat moést stuklopen. Hij kon toch weten dat politieagent “De Neus” daar dagelijks op weg naar het
bureau voorbij kwam?
Hetgeen onvermijdelijk gebeurde. De politieman naderde, bleef staan en keek met open mond en onverholen verbazing naar de onverstoorbare visser. Dat was toch bij de wilde konijnen af! Hij posteerde zich wijdbeens aan de waterkant, vormde de handen tot een toeter om zijn stemvolume verder te laten dragen en loeide: “He jij, hier komen!!”
Boko keek geïnteresseerd op naar de rustverstoorder. Hij herkende zijn speciale aartsrivaal, die hem al menigmaal vergeefs achter de vodden had gezeten en besloot de schreeuwer te negeren. De Neus zoog de longen vol en galmde ten tweede male: “He, jij daar! Hoor je mij niet? Hier komen zeg ik!”
De aangeschreeuwde keek de schreeuwlelijk over het watervlak heen aan en maakte vaag onmachtige gebaren, die er op moesten duiden dat er iets aan vaar- of roeigelegenheid mankeerde. Hij wóu wel komen, maar kón niet.
Daar wist de Neus raad op. Als de berg niet naar Mohammed kwam, dan kwam Mohammed wel naar de berg. Een paar honderd meter verder woonde broodvisser van Rooyen, bijgenaamd Henk de leugenaar, die roeibootjes verhuurde. Het duurde niet lang of de Neus kwam, als een torpedoboot de golven doorklievend, op de rustig voorthengelende Boko afstormen.
Reeds op afstand deelde hij de pias mede dat hij er óp en vóór de bijl ging. En zijn hengel kon hij ook wel gedag zeggen. Het mocht Boko niet verontrusten. Toen de man zijn handen naar het visgerei uitstrekte, belette hij hem dat en sprak kortaf: “Man, je kent je dienst niet. Eerst bekeuringen schrijven, dan pas mag je in beslag nemen”.
Nou, daar kon aan gewerkt worden. Toen aan de formaliteiten was voldaan, strekte de Neus begerig de handen uit naar de hengel en poogde het simmetje op te halen. Het ging zwaarder dan hij dacht. Toen het geval boven water was, staarde hij onthutst naar een welgeschapen baksteen, die in plaats van de haak aan de lijn bungelde.


Knappe juridische koppen mogen trachten het hiaat in de wetgeving op te vullen, die geen mens verbiedt te pogen met een baksteen vis te verschalken. Hier was geen strafbaar feit gepleegd.

Snippers van leven 10 - Boko

Boko, de vriend van mijn vader was een mannetje met een licht gebogen gestalte, klein van postuur en moeilijk te schatten leeftijd. Op zijn aapachtige tronie droeg hij een permanent onnozele grijns, waarmee hij de mensen volkomen misleidde. Hij had zware kaken, een sterk roofdiergebit met dracula-achtige hoektanden, terugwijkend voorhoofd, hoge jukbeenderen, een rare platte neus en ronde, in diepe kassen rollende oogjes, waardoor hij het typisch uiterlijk van een Mandril-aap bezat. Zo ooit in een verre toekomst een antropoloog zijn schedel zou opspitten, is er grote kans dat de geleerde wereld het restant van Boko’s malle kop juichend als “missing link”, de ontbrekende schakel tussen aap en mens zou begroeten.

Boko was een pias, een clown, een wijze dwaas, hoe paradoxaal dat ook klinkt, met verstand van gek doen en speelde als het hem te pas kwam de rol van idioot meesterlijk. Zijn voorkomen, met de onwaarschijnlijk grote mond, die hij in passende momenten van oor tot oor opentrok en een komiek borstelig kuifje, deed denken aan een clown die zich gehaast en onvoldoende had afgeschminkt.
Hij stoorde zich aan politie, wet  noch gebod. Met eerstgenoemde lag hij vanwege zijn stroperijen, voortdurend overhoop. Zijn vindingrijkheid om hen dwars te zitten was onuitputtelijk. Ook verstond hij de kunst gek te doen en zich dom te houden als dat in zijn kraam te pas kwam.
Toen hij eens om een van zijn streken voor “meneertje” (Bargoens voor rechter) was gevoerd, bracht hij de magistraat in staat van razernij door op iedere vraag, die de Edelachtbare hem stelde en waarop deze een redelijk antwoord verwachtte, hem de gesloten vuist horizontaal toe te steken met de absoluut niet ter zake doende wedervraag: “On of eef?”.
Na opening van de hand bleken zich daarin een afwisselend aantal even of oneven knikkers te bevinden. Daar het rechterlijk hoofd niet stond naar kroegspelletjes, werd hij gezwind door een psychiater meegevoerd om zijn geestelijke vermogens te testen. Terwijl dat geleerde heer voor hem uitstapte in de lange gang van het gerechtsgebouw, porde hij de wroeter in de warwinkel van de menselijke geest, niet bepaald zachtzinnig van achter met de wijsvinger tussen de ribben onder het jolig uitroepen van: “Kiele- kiele!”
Het kon niet uitblijven. Diens diagnose luidde na amper onderzoek: “puberaal psychotisch” d.w.z. “geestelijk onvolwassen”, oftewel “mesjokke” (Bargoens voor knettergek) en de rechterlijke uitspraak: “Vrijspraak wegens gebrek aan verstandelijke vermogens”.

vrijdag 4 januari 2013

De waterende aarde



WATER IN DE AARDE


De waterende aarde en de zondvloed

Hetgeen ik wil publiceren, is een eigen visie, en niet wetenschappelijk. Dat kan ook niet want schrijver dezes genoot slechts  5 jaar lager onderwijs en werd op 13 jarige leeftijd door een gramstorige hoofdonderwijzer, met een schop onder het zitvlak van zijn school verwijderd. Dus ik ben niet "Universitair onderricht" .
Wat ik schrijf is mijn mening. Een ieder mag daarover denken wat hij wil en trachten het te weerleggen. Wel moge ik vermelden dat hetgeen ik schreef tot stand kwam na veel zoeken  en uitvoerige studie van de Bijbel en andere geschriften en gesprekken met de Grote Baas.

Wij beginnen met de Zondvloed.
Het is niet gepast deze grootste ramp uit de menselijke geschiedenis, waardoor de hele santenkraam aan mensen en dieren kopje onder ging, naar mijn gewoonte, met wat humor te behandelen. Ik zal trachten dat te vermijden.

Men kan rustig stellen, dat Moeder Aarde, die al eeuwen en eeuwen door het Heelal wentelt, bevolkt met vreemde kostgangers, die door bemanningen van vliegende schotels, een "raar diersoort" kan worden genoemd, zo niet een waterhoofd, dan toch wel last van waterzucht heeft.

Volgens de Bijbel, een boek die voor velen net zo boeiend is als een telefoonboek en "onzinboek" , maar waarin, of men dat boek geloven wil of niet, veel wonderlijke zaken staan, kreeg zij eenmaal de gelegenheid uit een barstend volle blaas een gigantische plas te doen.
Bij de Zondvloed! Al het ingehouden water mocht zij lozen via de Kolken der grote Diepte die "openbraken" (Genesis 7:11) Nou, dát was even een opluchting!
Zo’n kans heeft ze daarna niet meer gehad. Toegegeven: Ze mag van de grote Maker nog steeds een flinke plons spuien via de "bronnen"en haar plas diep uit de aarde laten stromen.
Als voorbeeld nemen we de Niagara waterval die gevoed wordt door de grensrivier Niagara tussen VS en Canada, die de verbinding vormt tussen het Erie-meer en het Ontariomeer. Via een zich vernauwende stroom stort het water bruisend van 47 meter hoogte in een hoeveelheid van 15 miljoen liter per seconde naar beneden. Hier wordt dus een goed gevuld piespotje omgekiept! Maar... wáár komt al dat water vandaan? Wáárom loopt het Erie-meer nooit leeg? Ook in Zuid Amerika en Afrika storten woeste watervallen vanaf hoge kale rotsen naar beneden. Wederom, waar komt dát water vandaan? De Nijl, de langste rivier ter wereld is 6671 Km lang en ontspringt uit het Victoria meer. Ook dát meer loopt nooit leeg, ondanks de geweldige massa water die uit haar geput wordt. De Amazone de grootste rivier in Zuid Amerika, ontspringt in het kale Andes gebergte. Zij heeft het grootste stroomgebied en de grootste afvloeiing ter wereld. Men beweert, dat zij gevoed wordt door vochtige dampen komend uit de zee. Maar... kan daar die grootste binnenzee ter wereld uit ontstaan? De Colorado (Indiaans woord voor gekleurde rivier) ontspringt bij de Rocky Mountains . Haar water voedt over 2250 km een groot, veelal droog gebied en het dorre Colorado plateau om uiteindelijk in de Golf van Californië uit te monden.
Nogmaals, waar komen al hun gigantische watermassa’s vandaan? Gevoed door smeltend gletsjerijs of enorme sneeuwmassa’s van het hooggebergte? Dat is in alle genoemde beschrijvingen, niet het geval!
Bij hùn oorsprong of bron, is géén gletsjer-ijs aanwezig, noch sneeuw! Nog meer water sroomt met donderend geweld uit de Iquazu watervallen.(Iquazu wat "de grote wateren" betekent  in de Braziliaanse taal). Zij zijn een wereldwonder. In omvang 4 x zo breed als de Niagara waterval en zij vervoeren 60.000 ton water per seconde! Ten tweede male: Waar komt al dat water vandaan? Daar is de Angel waterval in Venuzuela. Heeft die naam te danken aan James Angel, een vlieger die er overheen vloog op zoek naar goud.  Die waterval is de hoogste vrij vallende waterval ter wereld..Ontspringt op een kale rots van 979 meter hoog! Ten derde male: Waar komt dat van die hoogte neerstortende water vandaan?

Mijn antwoord, steunend in hoofdzaak op de Bijbel is: Al dat water komt diep, héél diep uit de aarde, die grotendeels uit water bestaat! Net als het menselijk lichaam, dat ook meer dan 70% water bevat! Die waterige aarde is, naar mijn mening, de moeder van alle bronnen, beken, rivieren en watervallen.
Dáárom lopen meren, beken en rivieren nooit leeg en raken de zeeën nooit overvol. Via een eeuwige kringloop keert zeewater terug in de aarde. Het water, oorspronkelijk afkomstig van het vasteland en zout door smeltwater en stromen zoutkristallen, die in het zoete rivierwater zijn opgelost, stroomt richting zee, wordt zoet in het onderaardse water en stroomt, via capillaire werking van de hoogte der aarde- waar de bronnen zijn en beken ontspringen, terug naar de rivieren en vandaar weer naar zee. Dat geschiedt via die hooggelegen bronnen, de spleten en openingen in de aardbodem, die men de poriën der aarde zou kunnen noemen. Zo als een mens transpireert, zo zweet ook de aarde water uit. Heden ten dage ligt er onder de Sahara een ondergronds meer, groter dan de Middellandse Zee. Bij haar uitmonding naar de wijde zee, zegt de rivier tegen de hoge berg: “Wacht op mij. Wacht op mij. Ik keer weerom, wacht op mij!"

Wilde gedachtespinsels van een fantast? Zoals eens Jules Verne in zijn boek 20.000 mijlen onderzee? 

De kolken der diepte.

De aarde bestaat dus naar mijn mening grotendeels uit water. Net als de planeten die om de zon draaien. Al het leven speelt zich hier af op een vrij dunne korst, drijvend op een immense hoeveelheid ondergronds water. Dat druist in tegen de wetenschappelijke opvattingen die als inhoud der aardbol van alles veronderstelt (want zeker weten doet men het ook niet) behalve water.
De Bijbel geeft steun aan die gedurfde opvatting. Het begint bij de schepping. En God zei: "Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en die make scheiding tussen water en wateren. (Genesis 1:6)
Dit kon niet slaan op het water in dampvorm (wolken) want de Here God had het nog niet op de aarde doen regenen. ( Genesis 2; 5-6).
In de Hebreeuwse vertaling wordt met "uitspansel" geen "hemel boven de aarde" bedoeld, maar iets dat is "tussen watermassa’s". Toen zei God: “WajoMER ELOHIEM: Er zij een uitspansel- JeHIE RAQIEA- te midden van de watermassa’s- beTOKH ha MAJIM,- en het zij afbakenend- WieHIE MaVDIEL- tussen water (op aarde) en water (boven de aarde) BEJIM laMAJIM".



Interessant is de tekst in Psalm 24:2; "des Heren is de aarde en haar volheid, de wereld en die daarop wonen. Want Hij heeft haar op de zeeën gegrond en op de stromen bevestigd" En Spreuken 8:27- en 30:15-16 "spreken over de bronnen der zee" en "de aarde die nooit verzadigd is van water".
Drijft de aarde (vroeger schijfvormig) aldus op de zeeën, dan is het water boven die aarde de nu zichtbare Oceanen. Dan is het eerder genoemde woord RAQIEA het woord dat een vaste of stevige materie (aardkost) weergeeft. Dan is er dus een ontzaglijke watervloed ónder de aarde!

Toen God de zondvloed over de aarde liet komen, deed Hij dat door het 40 dagen en nachten te laten stortregenen,( niets bijzonders zult u zeggen, wij kunnen er in ons kikkerlandje ook wel wat van) en…door gebruik te maken van dat onderaardse water, want: “op die dag braken alle kolken der grote waterdiepte open" (Genesis 7:11). Zuiver vertaald uit het Hebreeuws "braken alle wellen der grote (onderaardse) watermassa= enkelvoud- open- " nivqéoe KOL MA jeNOT Te HOM RABB.

Het is wel zeker dat het water van de zondvloed hoofdzakelijk uit de aarde kwam. De bovengenoemde "kolken der grote diepten" die bij de zondvloed open gingen, namen als de afvoer van een badkuip, het water ook weer op! Waar zou anders die immense hoeveelheid water, 15 el boven de hoogste berg (de Mount Everest (8848 meter), in het Himalaya bergmassief gebleven zijn?

Nu is het mogelijk dat in die tijd, die hoogste berg nog niet door de werking der aardkorst gevormd was, maar vast staat dat er al hoge bergen waren. Vast staat ook dat die onbeschrijflijke hoeveelheid water niet in zo’n korte tijd verdampt kon zijn. Want na 150 dagen namen zij af en in het zeshonderdste jaar ( Noach was 600 jaar oud toen de zondvloed begon) waren de wateren opgedroogd van de aarde. (Genesis 8:13)

De zee komt dus m.i. voort uit de diepten der aarde. Dat verteld God Zelf aan Job met de woorden: "Wie heeft de zee met deuren afgesloten, toen zij bruisend uit de moederschoot kwam? (Job 38:8) Ook de profeet en schaapherder Amos wist hier van. Hij schrijft: “die het water der zee heeft opgeroepen"(Amos 5:8) En de spreukendichter geeft blijk er weet van te hebben dat de zee uit de aarde komt met de woorden: "Toen Hij en kring trok op het oppervlak van de Oceaan, toen Hij de wolken daarboven bevestigde en de bronnen van de Oceaan met kracht opborrelden". (Spreuken 8:27-28) en later in 30:15-16 "De bloedzuiger heeft twee dochters: geef, geef. Deze drie zijn onverzadelijk, vier zeggen nooit "Het is genoeg; het dodenrijk en de onvruchtbare schoot, de aarde die nooit van water verzadigd wordt en het vuur , dat nooit zegt "Het is genoeg!"

De zee wordt m.i. gevoed (gelijk de rivieren) door bronnen uit onvoorstelbare diepten. Uit troggen tussen 5500 en 10.000 meter diepte welt water en lava uit de Oceaanbodem (de moederschoot der aarde) naar buiten. De lava stolt. Zij vormt een stop of grendel, die steeds weer de baarmoederhals afsluit. ("toen Ik grendels en deuren aanbracht" Job 38:10).

Men vindt het nogal vanzelfsprekend dat water diep uit de aarde omhoog welt. Maar van hóe diep, daar heeft de wetenschap geen enkel idee van. Zoals de wetenschap ook geen idee heeft waar al het water op en in de aarde vandaan komt. Tot heden nam men aan door neerstortende meteorieten, die water bevat zouden hebben. Dat idee is nog niet zo gek. Want er is water in ons Zonnestelsel al is dat maar in de vorm van ijs. Op een programma op National Geografic werd getoond dat in ons zonnestelsel rond een groot hemellichaam een ijsplaneetje of maantje draait, die ca 225 km groot is. Het wonderlijke is dat het oppervlak van dit planeetje of super meteoriet geheel met dik ijs bedekt is. Geleerden vermoeden dat de miniplaneet of super komeet, geheel uit ijs bestaat! Maar uit modern onderzoek is ook gebleken, o.a. door water uit de kop van de komeet Haley die eens in de 70 jaren bij ons komt buurten, te analyseren, dat dit soort ijswater in samenstelling verschilt met water zoals het nu op aarde is. Op 13 en 14 maart 1986 verzamelde de Italiaanse sonde Giotti foto's en gegevens van die "vuile langwerpige sneeuwbal".
Afgaande op de Bijbel zijn er onvoorstelbare oceanen van ondergronds water. God verbiedt in de 10 geboden (Exodus 20 4) gesneden beelden te maken van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. Het wordt herhaald in Deut. 4:19 en 5:8.
Jacob zegende Jozef "met zegeningen van de watervloed, die beneden ligt". Letterlijk uit het Hebreeuws vertaald: met zegeningen uit de in de laagte liggende oceaan - BIRKHOT ROVETSET TACHAT-(Genesis 49; 25).
En later zou Mozes aan deze woorden memoreren over Jozef: dat zijn land zij door de Heer gezegend met de kostelijke gave des hemels, met de dauw, en met de watervloed die beneden ligt" (Deut. 33:13) De vraag van de Almachtige aan Job: "Zijt gij doorgedrongen tot de bronnen der zee, en hebt gij door de geheimnissen van de waterdiepte gewandeld? (Job 38:16) completeert de waarheid dat de aarde grotendeels uit water bestaat, waarvan een eenvoudige visserman getuigde: "Want willens en wetens ontgaat het hun, dat door het woord van God, de hemelen er sedert lang zijn geweest en de aarde die uit en door het water bestaat" (2 Petrus 3:6-6): "Door dat water" zegt Petrus, Is de toenmalige wereld vergaan, verzwolgen door het water" Water dat opkwam uit de "kolken der grote waterdiepte".

Die enorme ondergrondse watermassa, "verschoont" ook het bovengrondse water. Voor de milieuactivisten, die, overigens met de beste bedoeling, zo op hun achterste benen steigeren wanneer onverlaten vuiligheid in het water droppen, is het goed te weten dat die enorme ondergrondse watermassa, óók het bovengrondse water verschoont. Hun angst voor wereldondergang mede door watervervuiling, is zacht gezegd lichtelijk overdreven. Het zal het opwellende, zegen brengende water zijn dat straks, bij de vernieuwing der aarde, waterplassen in de gloeiend hete woestijnen zal geven: "want in de woestijn zullen wateren ontspringen en beken in de steppen en het gloeiende zand zal tot een plas worden en het dorstige land tot waterbronnen." (Jesaja 35:7)

Bergen hebben wortels

Onderzoekingen door geologen met behulp van moderne instrumenten en boortechnieken, hebben aangetoond, dat diep onder de Sahara zéér veel water is. Als de Heer" water in de woestijn geeft om Zijn uitverkoren volk te drenken (Jesaja 43:20) dan zal dat water diep onder die woestijn vandaan moeten komen. Aardig vooruitzicht voor Arabieren en Bedoeïenen, die nu met hun kameel, het Schip der Woestijn door de Sahara sukkelen, terwijl van de hitte de reuzel uit hun broekspijpen druipt! Volgens Jesaja zal hun grote zandbak "tot een waterplas"
worden, zodat zij eindelijk ook eens in een zeilbootje kunnen stappen.

Ezechiël voorzag een Tempelbeek met kristalhelder geneeskrachtig water, aanzwellend van voethoogte tot knie, van knie tot middel, van middel tot hoge wateren, uit de diepte ontspringend. (Ez.47:1-2) Zo diep dat men er in kan zwemmen, een beek die niet te doorwaden is!
En overal waar die beek langs stroomt, wordt het water gezond en rein en er zal veel vis zijn en langs de beek groeien allerlei vruchtbomen, die elke maand vrucht dragen! Zo kunnen zwemmers in plaats van een lange tocht naar de Super, direct van uit het water stappend, heerlijke kosteloze vruchten plukken en op hun barbecue vis roosteren! Leuk toch?

En Johannes de openbaarder zag: "een rivier van water des levens, helder als kristal" (Openbaring 22:1). Eens zal de aarde opbloeien als een roos. Vernieuwd, verheerlijkt, verschoond. Gezuiverd en gewassen als een dopeling na onderdompeling van zonden en onreinheid. "Dan wordt de woestijn een gaarde, een plaats van rivieren en brede stromen (Jesaja 32:16 en 33:21). Het "Paradise regained" van de blinde dichter John Milton, zal dan bewaarheid zijn.

Van welk een diepte komt het water naar boven? Welke wegen gebruikt het? Eén der wegen is bekend, namelijk de "BRON" ontspringend op de top der bergen. Bronwater opwellende volgens het eruptie- of geiser systeem, komend van zéér grote afstand, van diep onder het aardoppervlak. Opwellende en borrelend kruipt het water, overeenkomstig de capillaire werking, omhoog door een soort holle buis in de "wortels der bergen". De Rijn, de grote Europese rivier met een lengte van 1320 km en een stroomgebied van 224.400 vierkante km.
ontspringt in de centrale zone van de Zwitserse Alpen en wordt naar men algemeen aanneemt gevoed door smeltwater van de gletsjers. Iedere seconde stroomt 400.000 liter water door haar bedding. Toch zouden die gletsjers spoedig weggesmolten zijn, ware het niet dat bronnen, ontspringend van de bergtoppen hun ijsmassa aanvult en onderhoudt. Metingen der zwaartekracht hebben aangetoond dat bergen wortels hebben, punten van vast gesteente onder de berg naar beneden doorlopend. Zij dringen zich vanuit granieten basis in steunend basalt, dat zwaarder is dan graniet. (uit studies van James Hall (1858) en C.E.Dutton (1889).
Dat bergen wortels of pijlers hebben, vertelt de Bijbel, als daarin de wroetende activiteiten van de mens wordt geschetst: "Hij woelt de bergen van hun wortel af" (Job 28:9) en "Waarop zijn haar pijlers neergelaten?”
(Job 38:6).
Het zijn wortels die steunend in de granieten onderlaag, zich als holle pilaren diep naar beneden boren, tot "in de wateren der grote diepte".
Manasse, de koning van Juda zegt: Gij die de hemel en de aarde en al wat er in is gemaakt hebt en de zee heeft verzegeld met Uw gebod en de diepte hebt toegesloten en verzegeld. (tekst uit "Het gebed van Manasse" toen hij gevangen was te Babel - Apocrief). Enkele openingen zijn in die verzegelingen uitgespaard, opdat helder bronwater de aarde besprenge!

Waarom zijn de heuvelen eeuwig?
Hoewel de bergen vast verankerd lijken te staan, is hun levensduur toch beperkt. Dat in tegenstelling met de heuvels, die in de Bijbel de "eeuwige heuvelen" worden genoemd, onder andere in Genesis 49:26 en Deut. 33:15-16. Waarom spreekt de Here in Zijn boek van "eeuwige heuvelen” en niet van "eeuwige bergen”?
De verklaring is eenvoudig. Bergen schuren af door stof en zand. Dat is duidelijk te zien aan de afgesleten bergen in Amerika in de staten Utah en Arizona, in het bijzonder langs het stroomgebied van de Colorado rivier. Overblijfselen van bergen verheffen zich daar als ronde rode pilaren. De kale berg heeft geen bedekking of bescherming. De schuurmachine van wind, stof en opeenvolgende eeuwen, slijpen haar af. Maar de heuvel niet. Zij is glooiend en begroeid. Haar beschermende vegetatie wordt ieder jaar vernieuwd! Zij kan derhalve niet slijten zoals de berg of kale rots. Tijd en erosieve werking van wind en zand hebben op de "eeuwige heuvelen" geen invloed!

Scheiding der continenten en vernieuwing der aarde

Enorme platen aardmateriaal bewegen zich over onze planeet. Er is voortdurend beweging. Haast onmerkbaar schuiven continenten op. De rampzalige aardbevingen zijn o.a. het gevolg van die bewegingen. In de loop der geschiedenis zijn de verschillende continenten vanuit één grote landmassa uiteen gedreven.
De wetenschap der geologie neemt deze theorie, gelanceerd in 1912 door de Duitse meteoroloog Alfred Wegener als vaststaand aan. Deze theorie leert dat al het vasteland eens in de vorm van een grote "ring" aaneen gesloten is geweest.

In het Internationale Geofysisch jaar, werd een wereldwijd onderzoek gedaan naar de gesteldheid der aarde. In die jaren ‘50 werd de theorie van de geniale Duitser aangevuld en verdiept. Dat onderzoek bracht ook de waarheid van een aantal Bijbelteksten aan het licht.
In Spreuken 8:27 staat: toen Hij een kring trok op het oppervlak der Oceaan", en in Job 26:10 "Hij trok een kring over het watervlak tot waar het licht aan de duisternis grenst".
Beide teksten voeren ons terug naar de scheppingsdagen toen God zei: “dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge tevoorschijn kome" (Genesis 1:9).
Deze genoemde "kring" moet zeker een derde van de aardbol begrensd hebben (tot waar het licht aan de duisternis grenst), dat is net zoveel als het complete areaal van het vasteland beslaat. Er is nog een tekst, die op het bovenstaande aansluit, namelijk Ezechiël 38:8.
Het gaat over een volk "bijeengebracht op de bergen Israëls" en vers 38:12 geeft exact de geografische plaatsbepaling: een natie die op de navel der aarde woont". Die uitdrukking "navel" betekent "centrum" of "midden". Welnu, indien men een passerpunt in het midden der ring van aaneengesloten continenten zet, het z.g. Oer Pangaea, Al- aarde of Oercontinent vóór het uiteendrijven, dan staat die punt in het huidige Israël!

Zo staan er meerdere onthullingen of bevestigingen in de Bijbel. Bijvoobeeld over de genoemde grote waterdiepte en de continenten die daarop drijven. In het boek de Psalmen waarin vele geheimen staan verborgen, heet dat: "De waterdiepte, Gij hebt haar als met een kleed bedekt". (Psalm 104: 6) Met dat KLEED kan mijn inziens niets anders bedoeld worden als het vasteland, de continenten!

Zoals eerder beschreven komt de zee voort uit de aarde. Zij ontvangt haar water uit bronnen die op grote diepten gelegen zijn, sommigen meer dan 10.000 meter diep. Uit engten en op plaatsen waar de huid der aarde zeer dun is, welt het water te saam met lava als door de hals van een baarmoeder uit de moederschoot der aarde omhoog. Deze engten, door de wetenschap "troggen" genoemd, vond men op bijna 6000 meter diepte in de Caribische Zee, de zogenaamde Cayman-trog. Dan is er de afgronddiepe Marianen-trog, gelegen in de Westelijke Pacific en bijna 11.000 meter diep. Daaronder barst de aardkorst open en puilt op gezette tijden, al dan niet gepaard met aardbevingen, water en lava naar buiten. De lava stolt in het koelere zeewater tot een koek. Zo vormt ze een stop of "grendel" die de baarmoederhals afsluit. Een beschrijving van dat proces werd eerder gegeven in Job 38:8, "Wie heeft de zee met deuren afgesloten toen zij bruisend uit de moederschoot kwam?"

Ook in Ezra 7:3-4 (Apocrief) wordt iets dergelijks vermeld, alsook de bevestiging dat de zee, gelijk de rivieren, door bronnen wordt gevoed: "De zee is in een enge plaats gesteld opdat zij de rivieren gelijk zou zijn".
"Gij vernieuwd het gelaat der aarde"(Psalm 104:30) en "Bergen rezen op en dalen zonken neer" (Psalm 104:8) Wat betekenen deze teksten?

Door Convergentie, d.i. het naar elkaar toe bewegen van continentale gesteenten, schuiven aardlagen als ijsschotsen onder elkaar en verdwijnt het onderste in het binnenste der aarde. Enorme massa’s nieuw materiaal worden daardoor omhoog geperst. Het aardoppervlak wordt echter niet groter maar… vernieuwt steeds! Bij die botsingen, welke overigens met de snelheid van luttele centimeters per jaar geschieden (zo schoof eens India tegen Azië) ontstaan gebergten. Op deze wijze kwamen de Himalaya, de Andes en de Rocky Mountains tot hun verheven positie. In de Bijbel wordt deze beweging genoemd,"Bergen rezen op en dalen zonken neer" en " Hij verplaatst de bergen zonder dat men het merkt" (Job 9:5).

Toch moet die beweging of scheidingssnelheid in het begin een veel sneller verloop hebben gehad. Van vrij abrupt ten tijde van Peleg (Genesis 10:25) - de naam van de ene was Peleg, want in zijn dagen werd de aarde verdeeld - tot trager snelheid uitlopend in het huidige tempo van enkele centimeters. Oude landkaarten tonen bijvoorbeeld Europa en Afrika en Noord en Zuid Amerika (die als een legpuzzel in elkaar passen) véél dichter bij elkaar. Het geeft steun aan de veronderstelling dat de scheiding der landen/continenten en daardoor
de verschillende mensen rassen, ten tijde van Peleg of Pelegh, vrij plotseling moet hebben plaatsgevonden. In het Grieks betekent het verwante woord "Pelasgoi": gescheiden aardrijk. De naam Peleg, de zoon van Heber, betekent "Splitsing-Verdeling". Die naam werd in verband gebracht met het feit dat in zijn dagen de aarde gesplitst of verdeeld werd. (Zie Genesis 10:25, 11:16-19) In het Hebreeuws wordt gezegd: KIE VejAMAW NiFLeGHAh HaARETS, Wat beduidt zowel scheiding der landen- continenten én mensheid, alles
ten tijde van Péleg.

Tot slot geeft ook Psalm 136:6 een indicatie over het uiteendrijven der aarde d.m.v. de goddelijke macht. Hier wordt Hij en Zijn werk genoemd: “Die de aarde op de wateren uitbreidde" Het is logisch dat als continenten letterlijk uit elkaar drijven of uitbreidden, zij dan ook drijven op iets wat vloeibaar is, naar mijn vaste overtuiging op WATER!

Wonderbare, schone aarde, vol met geheimen en omgeven door raadselen hangend aan de gouden keten van het zonlicht, door Job genoemd: “Hij hangt de aarde op aan het niet" (Job 26:7) waardoor Job blijk gaf te weten dat ze als een bol vrij in de ruimte zweefde, hoe is ze voortdurend in beweging. En hoe weinig weten wij van haar ondanks alle kennis en wijsheid.