zondag 24 februari 2013

Snippers van leven 41 - Hans en Grietje

Heel lang geleden, woonden in mijn buurt, rechts van de garagemannen, in een oude schuur Hans en Grietje. Het waren twee broers, afkomstig uit de Betuwe, op een onzalig moment met hun handel in het vestingstadje blijven steken en die spotnaam was hen door de buurt gegeven.
De oudste heette Henk, de jongste Hans. Zij sliepen ook in die donkere loods, waar zij, halfzittend in wrakke leunstoelen de nacht doorbrachten. Voluit luidde hun naam: Van Buuren en zij waren geboren in Geldermalsen. Het waren humeurige, brommerige mannekes, krenterig van aard en wantrouwig als een Belastinginspecteur, die ook eeuwig twijfelt aan de oprechtheid van de aangiftebiljetten. Zij waren gekleed in slobberige boerse kostuums, vetleren schoenen en grote, op het hoofd gemetselde petten.
Henk, een grijzende zestiger, had zakwangen als een hamster en een fletse, ongezonde gelaatskleur. Hij vermorste geen woord en had de korte, nijdige spreektrant van een buldog. Zijn broer, kleiner van postuur, had bij het neuzen uitdelen door onze lieve Heer, vooraan gestaan. Hij droeg een enorme gok à la  Clinger uit de TV serie “MASH” en sprak met snerpend nasaal stemgeluid, die luid boven het gebrom van zijn broer uitsteeg.
Hun gammele vrachtwagen, gekocht van hun laatste spaarcenten, afgeladen met aardappelen en fruit, had uitgerekend vlakbij dikke Hilhorst er de brui aan gegeven en zelfs die, zag geen kans er beweging in te krijgen. De verre tocht uit de Betuwe had de laatste krachten van het vehikel gevergd. In arremoede huurden ze bij de garage die schuur en leefden daar sindsdien van de hand in de tand met hun handel.
Tot het eind van hun leven, bleven zij onverzoenlijk verbitterd elkaar de schuld geven van het ongeluk.
“Pure gierigheid!” neuzelde Hans tegen zijn schraperige broer. “Je had een betere auto moeten kopen, maar ’t moest bij jou weer op een koopje!”
“Nee, jouw stommiteit!” schreeuwde de ander woedend, “Het was jouw idee hierheen te gaan!”



Zo sleten zij ruziënd hun dagen in die vochtige schemerige schuur, de kapotte raampjes dichtgestopt met oude gonjezakken, hoestend en grommend zich bewegend tussen de opgestapelde kisten appels en aardappels. Tot opeens vrouwe Fortuna hen toelachte. Er stierf ergens in die Betuwe een oom. Een rijke zonderling, met een ziel van ijzer, die al de dagen van zijn leven besteed had om geld bijeen te schrapen. Hij had kind noch kraai en liet zijn, niet onaanzienlijk kapitaal, aan de twee neven na. Van dat geld kochten zij een winkelpand, waarin zij zich iets comfortabeler met hun handel installeerden. Henk beheerde de rest van het kapitaal en Hans ging de boer op voor de inkoop.

Maar een andere vrouw gooide roet in het eten. Een duivels geraffineerde zigeunerachtige meid met ravenzwarte haren, wist het dorre hart van Henk in vlam te zetten. De onnozele hals liet zich tot het hemd uitkleden. Figuurlijk gesproken, want letterlijk kwam bij beiden geen lichaamsdeel bloot. “Broek uit en palen laden” (Bargoens voor geslachtsgemeenschap) was er niet bij. Een aai over zijn stoppelwang, een lonkje uit zwarte ogen en een verstolen kusje, dát was alles wat hij voor zijn dure, snel slinkende geld kreeg. De liefde duurde tot de centen op waren. Koket hem vaarwel zwaaiend, verdween zij op de fonkelnieuwe fiets die hij haar van zijn laatste penningen had gegeven, uit zijn leven. Vergeefs had hij zich het grijze haar gepommeerd, de hals omknoopt met bonte stropdassen en het boerenpak besprenkeld met Eau de Cologne. Vergeefs de illusie gekoesterd van een klein boerderijtje, met een pronte jonge boerin aan zijn zij. Uit was de droom!

Hans bleef volmaakt onwetend van de sores van zijn gestripte broer. Tot het droevige einde. Dat kwam op het moment dat Henk met zijn verdrietige duffe kop op de snelweg tegen een auto sukkelde. Hij was op slag dood en Hans op slag wakker. De centen bleken foetsie!
Hans bleef alleen in de winkel achter. Kwam niet meer naar buiten en vervuilde sterk. Tot de gemeente ingreep en hem naar een ziekenhuis afvoerde. Hij kreeg daar een grondige wasbeurt, die vele lagen oud vuil verwijderde. De therapie bleek, als zo vaak bij dergelijke typen, dodelijk. Binnen veertien dagen was ook Hans, gewassen en wel, een lijk!
Dat was het einde van het sprookje van Hans en Grietje.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten