zondag 24 februari 2013

Snippers van leven 45 - De Bikker

De Bikker was mijn vaste “Gabber” (Bargoens voor vriend en kameraad), die vrijwel dagelijks over de vloer kwam. Een buitengewoon boosaardig jongetje, door de duivel en een helleveeg verwekt. De satanische vader en moederfeeks, zouden niet ontevreden zijn geweest met zo’n pupil. Hij had een smal gelaat en een ruig behaard hoofd, halfdicht geknepen, wat schuinstaande ogen. Horentjes en bokkenpoten ontbraken, maar voor de rest kon hij doorgaan voor een kleine Sater, door Mefistofeles verwekt en tot onheil op de mensheid losgelaten. Hij bezat een waarlijk duivelse listigheid in het verzinnen en uitvoeren van kattenkwaad en erger. Wat die knaap niet uitspookte, was de moeite van het vermelden niet waard. Van al de streken die we uithaalden en dingen die we wisten te “moeren” (Bargoens voor kapot maken), was hij het Criminele Intellect. De totale lijst zijner wandaden, alleen of in gezelschap met mij gepleegd, zou een lijvig boekdeel vullen.

Ik noemde hem Bikker en hij mij Maffer om mijn dromerei. Hij was mijn volmaakte antipode en onze opvattingen van het betamelijke, eer, orde en fatsoen, goed en kwaad, liepen sterk uiteen. En toch, vreemd genoeg, waren en bleven wij onafscheidelijk en zag hij, als mijn boze genius, steeds weer kans mij mee te slepen en over te halen in het bedrijven van kwalijke praktijken en heilloze avonturen. Normaal zou ik geen dier kwaad doen, maar samen met hem kookten we kikkers in een oude emaillen koffiepot, bonden katten met de staarten aan elkaar, lieten het schipperskeessie van de Pieperboer met een rammelend blikje aan zijn staart in paniek over het dek rennen en voerden het paardje van de schillenman zo’n onmatige hoeveelheid sterke pepermunt, dat het dier stond te blazen als een stoommachine.

Onze grootste wandaad is geweest het beschilderen van renpaarden. De dieren waren eigendom van een rijke NSBer, een adellijk heer en fanatiek aanhanger van Adolf Hitler.
De fraaie, glanzend bruine volbloeds, graasden op een weiland vlak bij het landgoed van de man. De door hem zo bewonderde Führer had als lievelingskleuren; rood en bruin. Wij meenden dan ook zijn trouwe aanhanger een groot genoegen te doen door de dravers op de billen van twee knalrode Swastika’s te voorzien. Het benodigde materiaal, een pot met menie, “leenden” we van een nabijgelegen werf. De gedecoreerde knollen maakten een kleurige propaganda voor de Naziepartij en verwekten veel hilariteit bij de “goede” vaderlanders. Maar de man stelde ons gebaar niet op prijs en ging “over de rooie” (Bargoens voor vreselijk kwaad worden) en kreeg bijna een beroerte. Hij krijste van uitzinnige woede en tilde zichzelf haast aan de haren van de grond.

Maar soms deden we dieren ook wel een pleziertje. Zo verleenden wij “Truusje”, een prachtige, maar ”tuchtige” Friese stamboekkoe, toegang tot het grasperceel van Ruige Willem, zoals we de stier van de Bullenboer noemden. Wij zetten daartoe simpel het damhek open en de geliefden, die eerst door een brede sloot gescheiden waren, gingen aanstonds over in hartstochtelijk minnespel. Wij konden de woest tierende boer, die heel andere plannen had met zijn stamboekstuk dan een avance met ordinaire Willem, amper voor blijven.

Ook Lange Kees, zijn daggelder, kon ons niet meer pruimen, nadat wij zijn, in de schaduw verstopt blauw drinkkruikje hadden leeggedronken en weer gevuld met urine, die wij bij ons hadden. Na een paar fikse slokken  genoten te hebben, kon de man ons daarna nooit meer zien, zonder de vieze bijsmaak van “uilezeik” (Bargoens voor verschaald bier)in de mond te krijgen.

Om aan geld voor snoep te komen, verzonnen wij van alles. Zo plukten wij bloemen uit villatuinen, om die in een andere wijk te verkopen. Wij haalden schillen op en verkochten die voor een kwartje per zak aan den Hartog, een keuterboertje. De man stortte die tegen de schutting op zijn erf. Het was weer de Bikker, die op het idee kwam aan de achterzijde een plank los te wrikken en de lege gonjezak weer te vullen. Zo hebben wij hem ettelijke keren zijn eigen schillen verkocht, wat niet in de haak was. Maar ja, het snoepwinkeltje van Pouwtje was een machtige magneet.

Naast de kleine rampen die wij de mensen aandeden, hebben wij het stadje een grote ramp bespaard.
Bij de capitulatie van het Hollandse leger na vijf dagen oorlog, de chaos die daarop volgde en wanorde bij de ontbinding van het verslagen leger, schenen de inventarislijsten van een enorm munitiemagazijn zoekgeraakt. In de ondergrondse gangen van het Oranje Bastion, een onderdeel van de vesting, lag een enorme hoeveelheid ammunitie opgestapeld, kisten patronen, handgranaten, bommen, granaten, dynamiet en zwart kruit. Ook defect geraakte handwapens. Niemand scheen weet te hebben van die gigantische massa vuurwerk, voldoende om het stadje finaal van de aardbodem te vagen.
Via een geheime toegang kropen wij er in en uit en wisten ons geheim goed te bewaren. In de gangen was het pikkedonker. Wij voorzagen ons met brandende kaarsen van een lichtbron en liepen met de onschuld van de jeugd, zorgeloos tussen al dat levensgevaarlijk spul rond. De burgers van het stadje dat twaalf jaar later zijn zeshonderdjarig bestaan vierde, zijn zich nooit bewust geweest dat het een haar, of laten we zeggen, één brandend kaarsje heeft gescheeld, of die feestelijke gebeurtenis had nooit plaatsgevonden.

Die antieke kanonnen uit 1870, die door een gewiekste wapenhandelaar onze onnozele Minister van Defensie in de maag waren gesplitst als antwoord op de toenemende bewapening van de Hitlerlegers, werden afgevuurd door middel van “Kardoezen”. Dat waren zakjes van zijde of saai (speciaal soort wol) gevuld met kruit, die achter de granaat in de kanonsloop werden geplaatst. Een omslachtige bedoening, die veel tijd vergde. Van de vijand werd verwacht dat zij zo sportief zouden zijn met aanvallen te wachten tot de kanonniers gereed waren.

De zakjes werden handmatig met een houten kruideniersschepje gevuld. Een uiterst gevaarlijke bezigheid. Men schepte het zwarte poeder uit een grote open bak. Op straffe van executie was zéér streng verboden open licht in de nabijheid daarvan te brengen. Voorwerpen die bij aanraking, stoten of vallen vonken zouden overbrengen waren taboe. De vloer was op voorschrift van hout, waarop ten overvloede een zacht koeharen kleed lag. Deurscharnieren waren niet van ijzer maar van brons en de “zakkenvullers” liepen op vilten sloffen. Maar Bikker en ik stonden met brandende kaarsjes in de hand, vlak bóven zo’n open kruitbak! Hebben die mensen even mazzel gehad, dat we niet per ongeluk zo’n brandend kaarsje in die bak hebben laten vallen!!


Geen opmerkingen:

Een reactie posten