woensdag 17 oktober 2012

Wind

WIND

Daarbuiten aan mijn raam staat in de nacht
de wind, met moede stem, zo mat, zo stil
als van een kind, dat moegespeeld nu slapen wil.
O, wilde wind, waar bleef jouw kracht?

Was het daarbuiten op de wijde zee
op schuimend witte golvenkoppen?
Of verder nog, in ‘t koude noorderland
tegen zwartgranieten rotsentoppen.
Brak daar jouw kracht?

Gedoold heb je door ’t vlakke land,
joeg voort de regen, sneeuw en stuivend zand.
Dreef golven op van kust tot kust,
je kwam zo ver, tot aan mijn raam waar je nu rust
en zingt eer je weer verdergaat
je eeuwig lied, voor mijn hart dat ’t verstaat.

Ach oude wind, kon ik toch op jouw vleug’len mee,
naar horizon, de wijde zee.
Draag mee mij op uw verre vlucht
door eikenwoud, langs regenlucht.
Verlos mij van ’t durend leed,
die hunkering naar iets waarvan ‘k de naam niet weet,
maar wat ik dan misschien wel vind.
Toen neem me mee, eer herbegint
de nieuwe grauwe dag.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten