De turftrapper
Toen ik tot mijn verbazing was overgegaan, ondanks vieren en vijven op het rapport, belandde ik bij de Turftrapper. Een leraar met een Hercules gestalte. Breed in de schouders en met een stierennek, het vierkante hoofd bedekt met krulhaar. De man had constant hoofdpijn en een zeer gevoelig reukorgaan. Het was gewoon niet menselijk meer, zó goed als hij kon ruiken. Naar mijn vaste overtuiging moet zijn stamboom in de verre oertijd zich gekruist hebben met die van een bloedhond, hetgeen het griezelig vermogen om allerlei geurtjes van
veraf op te snuffelen zou verklaren. Hoe dan ook, het maakte hem beklagenswaardig kwetsbaar voor de minder frisse luchtjes die jongens in een klas bezitten of produceerden. Het aroma van onze “broekhoest” (Bargoens voor windjes) bracht hem in staat van hevige opwinding. Verklaarbaar, daar zijn buitengewone reukzin hem in staat stelde extravagant van onze excrementen gassen te genieten. Werd het gerot hem te gortig, dan sprong hij met een knetterende vloek en opengesperde neusgaten achter zijn lessenaar vandaan en begon op
handen en knieën, als een alerte jachthond een snuffelspeurtocht langs de banken.
In negen van de tien gevallen bleek de penetrante geur afkomstig uit Rooie Kareltje, een knulletje met een ongehoord scheikundig functionerend darmgestelte. Hij kon daaruit kwalijke gassen doen ontsnappen die je de adem afsneden. Een grote buil was dat joch, gevuld met winden, die hij op bestelling en maat kon afleveren. Was de schuldige “gesteld” door speurhond Turftrapper, dan apporteerde deze hem aan een oor naar de lokaaldeur. De ongelukkige werd gedwongen door middel van die deur een primitief ventilatiesysteem inwerking te stellen. Geruime tijd zwiepte de deur op handkracht heen en weer, open en dicht, net zo lang tot de atmosfeer gezuiverd was. Onderwijl sprak de verbitterde leraar de dader misprijzend toe, hoonde hem en zijn stankverwekkende eigenschap en verwenste terloops diens vader wiens goddelijke vijf minuten zo’n mislukte stankfabrikant had opgeleverd.
Toch was mijnheer van Grevenbroek, zoals zijn ware naam luidde, geen kwaaie vent en ik mocht hem graag. Als hij niet gekweld werd door hoofdpijn of nare luchtjes, bleek deze meester een uitermate geschikt en gemoedelijk man.
Zijn verjaardag was altijd een onvergetelijke gebeurtenis en nu, jaren later, kan ik met een glimlach terugdenken aan zo’n fantastische dag, waarnaar wij weken tevoren reikhalzend uit zagen. Op zo’n legendarische dag werd er getrakteerd op “bommen”. Dat waren onwaarschijnlijk lekkere bruidssuikers in gekleurd crêpepapier en met rood lint samenbonden. Wij kregen de man een bom van een half pond, gevuld met die smeltende zaligheden. Het werd gelardeerd met Kwatta-repen en besproeid met ranja met een rietje. Op zo’n dag werd er voorgelezen, gestoeid en spelletjes gedaan en mochten wij alles wat normaal door bovenmeester en onze Lieve Heer verboden was. Bij zo’n gelegenheid gaf hij een staaltje van zijn kracht door een demonstratie “Gewichtheffen” met een zware schoolbank weg te geven. Het bezorgde ons veel plezier, daar hij, vóór zijn krachtpatserij verzuimd had eerst de inktpotjes te verwijderen. Hulpeloos, met de zware bank boven het hoofd, onderging hij de sensatie van koele stromen inkt, die bereidwillig in de mouwen van zijn nieuwe overhemd en dito zomerkostuum verdween. Zijn fraaie lichte pak heeft nadien nimmer meer zijn forse tors omspannen.
Maar als je de grimmige woede van die man wist op te wekken, dan kon hij je “tremmen” (Bargoens voor pak slaag) dat de rook er afvloog. Door zijn enorme lichaamskracht kregen zijn meppen een “nabrander”-effect en was hij in staat deuken in je zitvlak te hameren. Je zat dan voor de rest van de dag met het probleem hóe je het moest klaarspelen om naast je brandend schrijnende kont te gaan zitten.
Het verraderlijke was de gemoedelijke wijze waarop zo’n strafsanctie begon. Hij stuurde het slachtoffer zelf op strafexpeditie uit, door die vanaf zijn lessenaar fabuleus trefzeker een krijtborsteltje naar het hoofd te werpen. Nog nooit heb ik hem zien missen. Met zijn grandioze werptechniek kon hij iedere met een boemerang klungelende Australische inboorling beschaamd achter de bosjes te kakken zetten. Maar het boemerangborsteltje kon hij niet op eigen kracht terug laten keren. Dát niet. Geen bezwaar. Minzaam nodigde hij de delinquent uit het projectiel even terug te komen brengen. Ook het verzoek om te bukken werd uiterst beminnelijk en beleefd gedaan. Hierna nam de expediteur een paar lellen in ontvangst, die hem deden jodelen van pijn. De rampzalige kon dan gedurende lange tijd op zijn verschroeide billen nagenieten van deze intense ervaring.
Dat was de Turftrapper. Een man, die ik veel later, toen het kaki-uniform mijn gestalte dekte, nog eens ontmoette. Zijn korte krulhaar was grijs geworden en de machtige gestalte iets gebogen in de brede schouders. Maar verder was hij precies dezelfde. De goeie ouwe Turftrapper, de bijnaam die hij had gekregen omdat hij in vlagen van woede kon stampen als een bronstige stier. Een beangstigend gezicht, omdat hij dan, net als dat dier tot een dolle aanval kon overgaan.
Veel begrijpen is veel vergeven. Hadden wij, schooljongens, toen geweten van de martelende hoofdpijnen waardoor deze geweldige man werd gekweld en die hij met leeuwenmoed doorstond en voor ons verborg, dan hadden wij hem heel anders beoordeeld en (misschien) behandeld. Nu stond hij mij even, na mijn begroeting, wat vaag verwonderd aan te zien. Hij liet zijn geest langs het kaartsysteem van het geheugen sloffen en vond toen de bak waarin ik was opgeborgen.Toen ik tot mijn verbazing was overgegaan, ondanks vieren en vijven op het rapport, belandde ik bij de Turftrapper. Een leraar met een Hercules gestalte. Breed in de schouders en met een stierennek, het vierkante hoofd bedekt met krulhaar. De man had constant hoofdpijn en een zeer gevoelig reukorgaan. Het was gewoon niet menselijk meer, zó goed als hij kon ruiken. Naar mijn vaste overtuiging moet zijn stamboom in de verre oertijd zich gekruist hebben met die van een bloedhond, hetgeen het griezelig vermogen om allerlei geurtjes van
veraf op te snuffelen zou verklaren. Hoe dan ook, het maakte hem beklagenswaardig kwetsbaar voor de minder frisse luchtjes die jongens in een klas bezitten of produceerden. Het aroma van onze “broekhoest” (Bargoens voor windjes) bracht hem in staat van hevige opwinding. Verklaarbaar, daar zijn buitengewone reukzin hem in staat stelde extravagant van onze excrementen gassen te genieten. Werd het gerot hem te gortig, dan sprong hij met een knetterende vloek en opengesperde neusgaten achter zijn lessenaar vandaan en begon op
handen en knieën, als een alerte jachthond een snuffelspeurtocht langs de banken.
In negen van de tien gevallen bleek de penetrante geur afkomstig uit Rooie Kareltje, een knulletje met een ongehoord scheikundig functionerend darmgestelte. Hij kon daaruit kwalijke gassen doen ontsnappen die je de adem afsneden. Een grote buil was dat joch, gevuld met winden, die hij op bestelling en maat kon afleveren. Was de schuldige “gesteld” door speurhond Turftrapper, dan apporteerde deze hem aan een oor naar de lokaaldeur. De ongelukkige werd gedwongen door middel van die deur een primitief ventilatiesysteem inwerking te stellen. Geruime tijd zwiepte de deur op handkracht heen en weer, open en dicht, net zo lang tot de atmosfeer gezuiverd was. Onderwijl sprak de verbitterde leraar de dader misprijzend toe, hoonde hem en zijn stankverwekkende eigenschap en verwenste terloops diens vader wiens goddelijke vijf minuten zo’n mislukte stankfabrikant had opgeleverd.
Toch was mijnheer van Grevenbroek, zoals zijn ware naam luidde, geen kwaaie vent en ik mocht hem graag. Als hij niet gekweld werd door hoofdpijn of nare luchtjes, bleek deze meester een uitermate geschikt en gemoedelijk man.
Zijn verjaardag was altijd een onvergetelijke gebeurtenis en nu, jaren later, kan ik met een glimlach terugdenken aan zo’n fantastische dag, waarnaar wij weken tevoren reikhalzend uit zagen. Op zo’n legendarische dag werd er getrakteerd op “bommen”. Dat waren onwaarschijnlijk lekkere bruidssuikers in gekleurd crêpepapier en met rood lint samenbonden. Wij kregen de man een bom van een half pond, gevuld met die smeltende zaligheden. Het werd gelardeerd met Kwatta-repen en besproeid met ranja met een rietje. Op zo’n dag werd er voorgelezen, gestoeid en spelletjes gedaan en mochten wij alles wat normaal door bovenmeester en onze Lieve Heer verboden was. Bij zo’n gelegenheid gaf hij een staaltje van zijn kracht door een demonstratie “Gewichtheffen” met een zware schoolbank weg te geven. Het bezorgde ons veel plezier, daar hij, vóór zijn krachtpatserij verzuimd had eerst de inktpotjes te verwijderen. Hulpeloos, met de zware bank boven het hoofd, onderging hij de sensatie van koele stromen inkt, die bereidwillig in de mouwen van zijn nieuwe overhemd en dito zomerkostuum verdween. Zijn fraaie lichte pak heeft nadien nimmer meer zijn forse tors omspannen.
Maar als je de grimmige woede van die man wist op te wekken, dan kon hij je “tremmen” (Bargoens voor pak slaag) dat de rook er afvloog. Door zijn enorme lichaamskracht kregen zijn meppen een “nabrander”-effect en was hij in staat deuken in je zitvlak te hameren. Je zat dan voor de rest van de dag met het probleem hóe je het moest klaarspelen om naast je brandend schrijnende kont te gaan zitten.
Het verraderlijke was de gemoedelijke wijze waarop zo’n strafsanctie begon. Hij stuurde het slachtoffer zelf op strafexpeditie uit, door die vanaf zijn lessenaar fabuleus trefzeker een krijtborsteltje naar het hoofd te werpen. Nog nooit heb ik hem zien missen. Met zijn grandioze werptechniek kon hij iedere met een boemerang klungelende Australische inboorling beschaamd achter de bosjes te kakken zetten. Maar het boemerangborsteltje kon hij niet op eigen kracht terug laten keren. Dát niet. Geen bezwaar. Minzaam nodigde hij de delinquent uit het projectiel even terug te komen brengen. Ook het verzoek om te bukken werd uiterst beminnelijk en beleefd gedaan. Hierna nam de expediteur een paar lellen in ontvangst, die hem deden jodelen van pijn. De rampzalige kon dan gedurende lange tijd op zijn verschroeide billen nagenieten van deze intense ervaring.
Dat was de Turftrapper. Een man, die ik veel later, toen het kaki-uniform mijn gestalte dekte, nog eens ontmoette. Zijn korte krulhaar was grijs geworden en de machtige gestalte iets gebogen in de brede schouders. Maar verder was hij precies dezelfde. De goeie ouwe Turftrapper, de bijnaam die hij had gekregen omdat hij in vlagen van woede kon stampen als een bronstige stier. Een beangstigend gezicht, omdat hij dan, net als dat dier tot een dolle aanval kon overgaan.
“O, ja!!!” loeide hij, “Nou ken ik je weer! Jongetje, wat was jíj een rotzak!! Enorm, wat een ellendeling!” Maar hij grijnsde daarbij breed en schudde me langdurig de hand.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten