maandag 25 februari 2013

Snippers van leven 56 - Mijnheer pastoor

Als ik mijn ogen sluit, dan verschijnt weer dat beeld van hem op mijn privé-scherm onder het schedeldak. Die pastoor was groot van gestalte, had een kop als een stier en de buik van een nijlpaard. Hij kon brullen als een gorilla, die ze zijn tros bananen hebben ontfutseld en bewoog zich met dreunende stappen voort gelijk een olifant door het oerwoud. Het spijt mij dat ik het facsimile van onschuldige dieren moet lenen om deze man te beschrijven, maar ik kan geen ander vergelijkingsmateriaal vinden ter identificatie.
Van hem genoten wij godsdienstonderricht. Dat gebeurde op dinsdag, een half uur vóór het speelkwartier. Maar als hij goed op dreef was, kon geen duimdikke staalplaat hem stuiten, laat staan ons armzalig speelkwartiertje, die hij verkletste met zijn zware galmende stem, als het droevige loeien van een, op een ijsschots verdwaalde walrusbaby. Op die momenten zaten wij hem en bloc te haten; hem en zijn zaligmakende dogma’s, die humorloos en gortdroog als lepels woestijnzand in onze oren werd gegoten. Met een piepend krijtje tekende hij vaten op het bord waaruit “aflaten” konden worden getapt, die recht gaven op korting bij een verblijf in het vagevuur. Hij orakelde tot wij er wezenloos van werden en verpletterd zaten onder de doemzware bedreigingen, die hij, namens zijn wraakzuchtige god over ons uitstortte.

Het was me ’t godje wel waar hij de boodschappen voor mocht doen. Deze god hield niet van vrolijkheid en had het speciaal voorzien op kleine jongens, die ’s zondags niet bij hem kwamen buurten. Namens die “lieve heer” stelde hij ons straffen in het vooruitzicht. Losjesweg deelde hij mee dat die schandknapen eeuwig moesten verblijven in een witgestookte hel! Een mededeling die je als tienjarig knaapje niet zo maar langs de koude kleren laat glijden.
Daar ik mij, ondanks mijn prille leeftijd menigmaal aan “doodzonden” schuldig maakte, zoals dat ’s zondags niet ter kerke gaan, was ik een geheid kandidaat voor het helletarief dat op zo’n verzuim stond. Die hel en het vooruitzicht daarin eeuwig te moeten verblijven, hebben mijn prille levensvreugd danig ontwricht. Ga daar maar eens aanstaan. Eeuwig met je gatje in het vuur! Geen kans op hoger beroep. Niks! Braden met je kanes tot de steekvlammen je neusgaten uit vliegen.

In tegenstelling met Jezus, die een erkende armoedzaaier is geweest, was de pastoor rijk. Hij bezat huizen in het stadje en landerijen erbuiten. Aan hem zat ook een sportief trekje. Hij kon penalty’s geven onder je zitvlak waar je blindedarm van opwipte. Ze werden vaak toegediend bij grove overtredingen der kerkelijke spelregels. Zo leverde kerkverzuim op zondag mij wel eens zo’n “pingel” op. Ook al had ik wél de kerk bezocht! Ik had weinig kans die strafschop te ontlopen. Dat kwam door de wijze van vraagstelling van de zielenherder. Hoe het antwoord ook was, het was altijd fout en ik verloor steevast de partij.

Hij posteerde zich breeduit voor me en sprak, half vragend, half honend: “Jij bent zondag zeker wéér niet in de kerk geweest hé? Nou, zeg op, ja of nee”. Op van de zenuwen kon ik tegen de geweldige nooit meer dan het ene woordje “Ja” of  “Nee” uitwringen, die mij, hoe dan ook vaak de schop opleverde. Want zei ik “Ja”, dan was dat een bevestiging van zijn: “Wéér niet ”. Zei ik “Nee”, een ontkenning van: “in de kerk geweest”. Een grammaticale fuik waar niet uit te ontsnappen viel!
Hij had brede boerenhanden waarmee hij formidabele oplawaaien kon uitdelen aan zijn auditorium wanneer dat tijdens catechisatieles niet de gewenste aandacht besteedde of kattenkwaad uithaalde. Ook ik ontving eens een klinkende oorvijg. Reden? Ik was argeloos meegelopen in een 1 mei optocht van die goddeloze Socialen. Dát was vragen om narigheid en ik werd prompt bediend. Mogelijk draait hij zich nog wel eens om onder zijn “groene deken” (Bargoens voor graf) om de huidige intimiteiten tussen de oude rivalen.

Die pastoor was voor mij toch voorwerp van aanbidding omdat hij een autoriteit was met relaties bij de hoogste Baas. En ach, laat ik mild zijn. De pastoor had ook zijn goede kanten. Hij was oprecht en bedoelde het goed. De eerwaarde heer is heengegaan en ik hoop voor hem ten hemel gevaren ondanks zijn corpulentie en rijkdom. Maar ik ben er niet zeker van. Het eerste belet te zweven, het tweede is ook moeilijk. Sla het gezegde in de Bijbel over die kameel en het oog van de naald er maar op na. (Marcus 10: 24)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten