maandag 25 februari 2013

Snippers van leven 58 – Biechtgeheimen

Dat laatste bracht mij in conflict met hem! Eens in de vier weken werd er collectief gebiecht. Dat gebeurde op een zaterdagmiddag. Vanuit de school marcheerde de klas boetvaardig ter kerke om de pekelzonden te belijden en na ontvangst der penitentie, een rits Onze Vaders en Weesgegroetjes, met schoongewassen zieltjes de vrijheid tegemoet te stormen.

Nu was het zaak bij dat biechten enige matigheid te betrachten. Al te grove overtredingen werden niet zelden bestraft met een “rondje kruisweg”. De zondaar moest zich dan op de knieën langs een rij schilderijen voortbewegen en bij elke afbeelding van Christus’ martelgang een aantal gebeden prevelen. In het ergste geval was dat: twee Onze Vaders en vijf Weesgegroetjes per schilderij. Daar de expositie uit twaalf schilderijen bestond, betekende dat vierentwintig Onze Vaders en zestig Weesgegroetjes! Een helse tocht!

Daar ik als diep gelovig jongetje overtuigd was dat Onze Lieve Heer persoonlijk toezicht hield op de correcte uitvoering der straf; immers Hij verbleef, naar de deskundige geestelijkheid verzekerde, áchter de gouden deurtjes van het tabernakel, kon ik voor mijn goede fatsoen er niet met de pet naar gooien en vroegtijdig “afnokken” (Bargoens – er vandoor gaan).

Om ons op het biechten voor te bereiden en opdat geen zonden vergeten zouden worden, konden wij vooraf een boekje raadplegen getiteld: “onderzoek uw geweten”. In dat handzaam werkje stond een rijk assortiment overtredingen, in de meest courante aanbiedingen. Ik behoefde slechts de lijst te raadplegen, iets naar keuze uit te pikken en dat aan de biechtvader in zijn donker hokje te overhandigen. Er was altijd wel een aanbieding naar gading bij en ik had, zo jong ik was, al lang de geestelijke lenigheid ontwikkeld niet ál te zware zonden op te rispen. Dat gaf alleen maar narigheid en een lang verblijf in de kerk om de penitentie te volbrengen. Geen aanlokkelijk idee als buiten het zonnetje zo lekker scheen.

Deze gewoonte deed me de das om. Uit de kolom: “zonden” had ik uitgerekend “onkuisheid” (wist ik veel) gevist en de kapelaan schuchter bekend mij daaraan te buiten te gaan. Hij reageerde geschokt en fluisterde bezorgd de vraag door het gevlochten scheidingswandje: “Toch niet met je zusje?”
Het leek mij, in verwachting dat gedeelde zonde halve zonde is, nuttig mijn onschuldige zus in het gefantaseerde gebeuren te betrekken en knikte bevestigend. Het was de eerste maal dat hij zijn zelfbeheersing verloor.
“Kleine smeerlap!” kreet hij. En ter verkrijging van de absolutie, die mijn zondig zieltje schoon zou wassen, kreeg ik opdracht de kruisweg af te leggen.
Later had hij een ernstig onderhoud met mijn ouders. Het resultaat was dat ik in het vervolg mijn nachten geklemd tussen twee oudere broers moest doorbrengen. Geen onverdeeld genoegen, vooral als er erwtensoep op het menu gestaan had. Ik nam mij heilig voor in vervolg die dekselse “onkuisheid” (wat dat ook wezen mocht) te mijden als de pest. Een voornemen waar, met het klimmen der jaren, niets van terecht is gekomen. Maar dát wist ik toen óók nog niet.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten