zaterdag 28 juli 2012

Humor in de bijbel 10

De schepping en de scheppingsdagen.Die zes dagen! Wel, daar is het een en ander over geschreven en gezegd. Men beweert: “Het waren dagen van duizend jaar”, want de goede Petrus schreef: “Doch dit ene mag u niet ontgaan geliefden, dat één dag bij de Heer is als duizend jaar en duizend jaar als één dag” (2 Petrus 3:8) Spreekt Petrus wartaal? Geenszins! Want het ene gegeven heft het andere op. Het beduidt, dat de Heer een andere tijdrekening heeft dan de tijd die mensen hanteren. Inderdaad zou men kunnen opmaken, dat God duizend jaren rekent als één dag, maar omgekeerd blijkt uit de tekst dat dan één dag bij Hem óók duizend jaar duurt. Dus niet het een of het ander, maar beiden zijn Hem gelijk. Sommigen beweren: “Het waren dagen van zevenduizend jaar”, anderen kwakken er maar, of het niks kost, dagen van miljoenen jaren tegenaan.
Wel, wat laat God, Die met Zijn Zoon en de goden de klus klaarde en de mens schiep naar Zijn beeld (= gestalte en gelijkenis) Mozes optekenen?
“Toen was het avond geweest en het was morgen geweest; de eerste dag (Genesis 1:5) Zo voortgaand tot de zesde dag, de dag waarop de mens geschapen werd (Genesis 1: 27) Deze zesmaal herhaalde tekst: en het was avond geweest en het was morgen geweest, dreunt met hamerende regelmaat op het wrakke bouwsel van de evolutietheorie en laat geen andere conclusie over: het waren 24-uurs dagen, met een avond en een morgen. Geen dagen van duizend, zevenduizend of miljoenen jaren.
Wist Mozes, die deze woorden schreef, dat er in verre tijden van die één etmaaldagen een veel langer tijdsduur gemaakt zou worden? Waarom werden anders die dagen van vierentwintig uur, met een morgen en een avond, elk afzonderlijk en nadrukkelijk vermeld? Een hemels opzetje! Opdat er geen misverstand zou zijn over de duur van die dagen.
Vaststaat, dat theologen, dominees en priesters, als beheerders van het hemels reisbureau die geacht worden uitleg te geven en de weg te wijzen aan de beminde gelovigen, hier danig mee in de maag zitten. Aarzelend, als een kat om de hete brei, scharrelen zij om de heikele zaak heen, wetend dat de eerste de beste “heikneuter” (Bargoens voor stommeling) hen met lastige vragen voor schut kan zetten. Zij flirten met de evolutietheorie, maar willen ook Gods woord, de Bijbel, niet loslaten. Dát brengt hen weer in conflict met de Evo’s (de evolutionisten), die glashard beweren, of ze er zelf bij zijn geweest, dat tijd en toeval alles geflikt heeft; dus niks geen gedonder met dagen en dat in miljoenentijd de mens evolueerde van eencellige, tot kruiperige, tot aapachtige, tot mens.
Maar Eerwaarde gladakkers, gij die wandelt met onder de ene arm de Bijbel en onder de ander het werkje: “On the origine of species” van Darwin, wélk van die mutaties is dan Zijn beeld en gelijkenis? Hoe is dat beeld Gods te rijmen met de derde, die van AAPACHTIGE? Wie durft zo het beeld van de Almachtige te honen?
Hoe onlogisch de redenering van godgeleerden, theologen, enz. klinkt, die veronderstellen dat iedere scheppingsdag duizend jaar duurde, is de leeftijd van Adam. Hij werd 930 jaar (die had in onze tijd lang van zijn AOW kunnen genieten), maar stierf, dus vóór het einde van de zesde scheppingsdag, die, door de geleerde heren, geacht werd duizend jaar te duren. Hoe zag hij dan kans ná de zevende dag, de rustdag des Heren, van de verboden vrucht te eten? 


Allez, alle gekheid op een stokje, laten we maar aannemen om de zaak tot een genoeglijk einde te breien, dat tijd voor God niet bestaat. Wel voor de mens, die tijd opdeelt in partjes van seconden, minuten, uren, dagen, maanden, jaren, eeuwen en als toppunt van stoutmoedigheid, om wat wankele stapjes te zetten in de onbegrensde diepten van het heelal, het lichtjaar: de tijd die het licht nodig heeft om in één jaar met een gangetje van 300.000 kilometer per seconde, door de ruimte te huppelen. Na een uitstapje van slechts acht minuten is dat licht bij de zon en na vierenhalf jaar bij buurvrouw zon, Alpha Centauri. Figuurlijk gesproken heeft ze dan de afstand afgelegd van een vrouw, die koffie gaat drinken bij de buurvrouw naast haar in haar flatje, een afstand van tien meter. Wil ze de volgende buurvrouw opzoeken, de lichtende ster of zon Béta Andromedae, dan mag zij er vijfenzeventig lichtjaren voor uittrekken; aards gesproken ongeveer tot het eind van de straat.
Hoe lang geleden is alles geschapen? Volgens de kroniek van de Bisschop van Ussher (1580-1656), die aan de hand van de in de Bijbel genoemde afstammingstabellen aan het knobbelen ging, zouden de zes scheppingsdagen uit Genesis, zesduizend jaar geleden, plaats hebben gevonden en om precies te zijn, de man hield niet van ruwe schattingen, gebeurde het op 23 oktober 4004 voor Chr. 9 uur in de ochtend. Of die eerwaardige puzzelaar gelijk had, vooral met die degelijke kantooraanvangstijd, valt te betwijfelen.
Maar… stel dat de man gelijk had, hoewel mogelijk met een speling van, laten we zeggen, tien jaar, dan wordt het ons onderhand toch wel angstig te moede, want eveneens in de Bijbel na te puzzelen, o.a. in het boek Daniël, leven wij nu op het randje van het einde der tijden. Immers, de tijd die de mens is gegeven van hogerhand om tot de Dag des Oordeels hier op deze aardkluit rond te modderen, is dan circa zesduizend jaar, namelijk 4000 v. Chr. Tot 2000 na Chr. Dus eigenlijk is nu, na de eeuwwisseling, het einde der tijden, net als een onvoorzichtig tienermeisje, “over tijd” en kan de grote klap ieder moment komen.
“Geen nood”, zullen velen zeggen, “tegen dat de klap valt, bekeer ik mij even! Maar zou dat lukken? Ik heb er een zwaar hoofd in. Een verkeerde timing van één seconde kan fataal zijn. Ik denk aan het verhaal, dat de kapelaan ons op de catechisatieles vertelde. Over een voerman, die doorlopend dronken op de bok zat en alles deed wat onze lieve Heer verboden had. Tot de mensen, die hem waarschuwden en vermaanden zijn goddeloos gedrag te laten en zijn leven te beteren, omdat hij anders bij Joostje Pek in de hel zou branden, placht hij luchthartig te zeggen: “Geen nood, hoor. Niks aan de hand. Vlak voordat ik de pijp uitga, zeg ik gewoon: o God vergeef mij en dat zal Hij dan wel doen”.
Toen kwam het moment, dat hij zwaar beschonken van de bok tuimelde. Ruggelings en machteloos op de weg liggend, zag hij het wiel van de zwaar beladen kar op zich af rollen. In doodsangst opende hij zijn mond en riep: “O God verg…” De rest kwam er niet uit, omdat precies op dat ogenblik het wiel over zijn keel reed. “En zo”, besloot de zielenherder zijn stichtelijk verhaal, "ging hij de eeuwige verdoemenis in! Dus kinderen, pas op. Eén seconde na je overlijden, kun je een eeuwigheid te laat zijn".


Eigenlijk past het thema Humor in de Bijbel niet in wat volgt, want daar is weinig vrolijks aan, maar veel ramp en ellende. Niets om te lachen dus.
Er werd de schoonheid van de “herstelde” aarde beschreven, die na een verschrikkelijke ramp, woest en ledig werd. Dat was het gevolg van oorlog in de hemel, waardoor de machten des hemels wankelden en de grote draak of oude Slang, of hoe dat mispunt ook wordt genoemd, met een derde deel der engelen op de aarde werd geworpen, waar zij nu, als tegenstanders van de mensheid hun rampzalig werk doen. Zij schiepen de gruwelmonsters, die mensen aten. Oeroude sagen en legenden verhalen van hen. Zie lieten zich als goden, tronen, machten en koningen vereren door de dwaze mens. Men kent hun namen in de klassieke literatuur. Nog klinkt de echo van die oorlog door in sagen en verminkte geschiedschrijving der Ouden, o.a. de Grieken, over de strijd der goden, giganten, cyclopen en titanen, waarbij een deel verbannen werd in de duistere diepten van Tartaros, de onderwereld. In 2 Petrus 2-4 wordt dat genoemd “krochten der duisternis” en in Judas 6-7 “opgesloten in eeuwige banden onder donkerheid”.
Sterren en planeten raakten uit hun baan. Het hemels bestel wankelde. Bloeiende werelden veranderden in dode, desolate bollen, doelloos rondwentelend in de ruimte, weggeslingerd uit de baan van de levenschenkende zon. In gigantische explosies spatten zij uiteen en sproeiden bij het sterven zwermen meteoren door het heelal. Anderen schoten in vurige banen weg naar de grenzen van het universum, de buitenste duisternis. Zoals beschreven, ontplofte Satans woonplaats EDEN en grote delen vielen op andere planeten, ook op de aarde, waardoor zij “woest en ledig” werd. Na een goddelijk restauratiewerk van zes dagen was de verwoeste aarde veranderd in een oord van verrukkelijke schoonheid. Wonderbaarlijk mooi, getooid met heerlijkheid, zuiver en pril, een paradijs, een Eldorado, waar lieflijkheid, rust, vrede en orde hand in hand gingen. En God nam de mens (Genesis 2:15), die eerst als geest bij Hem had gewoond en plaatste hem, na een stoffelijk lichaam voor hem te hebben gemaakt, in het Paradijs of Hof van Eden, om die te bewerken en te bewaren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten