zaterdag 28 juli 2012

Humor in de bijbel 16

Knutselwerk en priester
Ook in Richteren 18: 1-31 klinkt de humor luid op over machteloze goden, die zonder uitzondering door het dwaze volk in nederige aanbidding vereerd worden, hoewel die goden letterlijk geen poot hebben om op te staan en met zich laten sollen en erger nog, laten stelen!

Micha, een godsvruchtig man die zijn eigen moeder had bestolen, jammert dat ze zijn god en bovendien zijn priester hadden gestolen. En mooi stel, die twee, die zich laten stelen. Wat ging er aan vooraf?
Micha, een Leviet, iemand die volgens de wet van Mozes tot die groep Israëlieten behoorde, die gerechtigd waren priester te zijn, heeft zelf een godshuis in elkaar geknutseld en met gestolen geld een god en een priester gekocht.!
Dat geld, elfhonderd zilverstukken, had de snaak van zijn eigen moeder gestolen. En dat is vuil! Hij bekent het haar, maar in plaats van witgloeiend kwaad te worden, draait zij een eerder uitgesproken vervloeking voor de onbekende dief om in een zegen. Gekker kan het al niet. Zij heiligt het geld en geeft het terug aan haar veelbelovende zoon om daar… door de zilversmid een afgodsbeeld van te laten maken. Het toont pijnlijk aan hoe zeer het volk Israël van hun ware God was afgedwaald. Met een bitter lachje moet God neergezien hebben op de dwaze handelswijze van zijn kinderen, die Hem verlaten hadden om afgoden te dienen.
Tevoren had Micha een van zijn zonen in zijn godshuis tot priester gewijd. Maar daar hij blijkbaar geen hoge dunk had van zijn priesterzoon, is hij oprecht verheugd als hij kans ziet met de rest van het gestolen geld een échte priester te kopen, een jongeling en Leviet uit Bethlehem in Juda, uit het geslacht Juda. Een schrandere knaap, die in de loop van het verhaal zijn kans zag meer voordeel te behalen door vader en priester te worden van de Danieten, dan in dienst bij Micha te blijven.
Vijf Danieten nemen, nadat zij stiekem het huis van Micha waren ingegaan, het gesneden beeld, de efod, de terafim en het gegoten beeld weg en tot de tegen die vuige diefstal protesterende levitische priester zeiden zij: “Zwijg en houd uw mond dicht, ga met ons mee en wees onze vader en priester. Wat is beter voor u; priester te zijn voor één man of voor een hele stam en een geslacht in Israël?” En de priester, die terdege oog had voor eigen belangen (gelijk een hedendaagse dominee die meer heil, geld en aanzien ziet om zich te laten beroepen in een grotere gemeente) stal de goden van Micha en voegde zich blij gestemd bij het volk der Danieten, een stel schurken die genadeloos een vreedzaam volk, het volk Lais, gingen uitroeien. Tegen de handenwringende en jammerende Micha die, nu ze zijn goden en priester hadden gestolen, niets meer in het leven verwacht, zeggen ze: “Laat ons uw gejammer niet langer horen, opdat het u het leven niet kost”. Zo berust Micha maar, denkend: “Anders ben ik ook nog de kop kwijt”.
Nu kan men stellen, spotten met goden is het niet. Immers, het zijn maar dode voorwerpen, die beelden waarvoor zij knielden en die zich zo lieten behandelen. Maar… zij symboliseerden en beeldden werkelijk bestaande goden uit: de gevallen engelen en die werden toch maar behoorlijk voor schut gezet, ongeveer op de wijze wanneer men rotte tomaten gooit tegen het portret van een bewierookte leider of z’n behoefte doet voor het standbeeld van een dictator.
Vrouwen voor schut
Bepaalde vrouwen (de goede niet te na gesproken) krijgen met kostelijke humor ervan langs en het hoogmoedige soort wordt fraai voor schut gezet. Maar soms geeft er één blijk van humor.
In het boek Job, handelend over een hemelse weddenschap tussen God en Satan, met deze laatste als verliezer, treedt het (lieve) vrouwtje van Job op. Met bitter cynische humor sneert ze de hartelijke boodschap tegen de arme, geslagen Job, wiens godsvrucht haar waarschijnlijk al lang de neus uithing: “Heb je nu je zin, mannetje met je vroomheid? Zeg God vaarwel en sterf!”
(Job 2: 9)
Het boek Spreuken kan er ook wat van. Bepaalde vrouwen worden op de hak genomen. Naast lofuiting op de goede en deugdelijke vrouw staat: als een gouden ring in een varkenssnuit is een schone vrouw zonder verstand (Spreuken 11:22) En: beter te wonen op een hoek van het dak, dan met een twistzieke vrouw in een gemeenschappelijke woning (Spreuken 21: 9.En Spreuken 21:19 geven de raad: liever in de woestijn te gaan wonen dan met een gramstorige vrouw. De babbelende vrouw krijgt een veeg uit de pan met de opmerking, dat zij lijkt “op een gestadig druppelend lek bij stortregen” (Spreuken 27:15) Je moet ze maar proeven!
Met de bijtende humor en meesterlijke spot van een man, die de neus vol heeft van al die tuttige opschik en tierelantijnen, waarmee de trotse, leeghoofdige en bekakte vrouwen in Jeruzalem zich opdoffen en behangen en met lonkende ogen, gerekte hals en trippelende gang rondlopen, geeft de Heer door monde van Jesaja een gedegen opsomming van hun ijdele glitter- en schitterspullen, modieuze kleding, haarvlechten, cosmetica en lingerie. Het klinkt als het tellen van de inventaris van de modeafdeling van een warenhuis: voetringen, voorhoofdsbanden, maantjes, oorhangers, armbanden, sluiers, hoofddoeken, voetkettinkjes, gordels, reukflesjes, zegelringen, neusringen, feestgewaden, mantels, omslagdoeken, tasjes, handspiegels, onderkleding, hoofdtooi en overkleding.

Hij besluit met grimmige voldoening wat hun lot zal zijn: Hij zal hun schedel schurftig maken en hun schaamte ontbloten (zij moeten met de billen bloot), voor parfumgeur zal er vunsheid zijn, in plaats van een sierlijke gordel, een rafelig touw; in plaats van vlechten en glanzend gekrulde lokken, kaalheid; in plaats van pronkgewaad, een rouwkleed en een brandmerk in plaats van schoonheid. Als toppunt moeten de schurftige dames, kaal, naakt en berooid zichzelf in de aanbieding gooien bij een van de weinig overgebleven mannen, opdat die de smaad van hen weg zal nemen. Het kost die man niks! Zij zullen zelf voor eigen onderhoud zorgdragen! Als ze slechts maar zijn naam mogen dragen. En dat is wat anders dan door mannen bewonderd, begeerd, onderhouden en met geschenken overladen te worden (Jesaja 3:16- 26, en 4:11)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten