Vaak benutte hij een “Pieremegoggel” (Bargoens voor wrak bootje) dat hij op onverklaarbare wijze drijvend wist te houden.
Er was een eilandje in de buitengracht, een zo ijzingwekkend streng verboden visplaats als de poort van de hel voor een misdienaar.
Toch gebeurde het dat Boko uitgerekend dáár, en ook nog buiten het visseizoen, zijn angeltje had uitgeworpen. Dat hij in het snotje zat als een paalzitter op een vlaggenmast, scheen hem niet te deren. Gescheiden van de wal door vele meters breed water, zat hij in alle rust de visjes te voeren. Het was té gek. Dat moést stuklopen. Hij kon toch weten dat politieagent de Neus daar dagelijks op weg naar het bureau voorbij kwam?
Hetgeen onvermijdelijk gebeurde. De politieman naderde, bleef staan en keek met open mond en onverholen verbazing naar de onverstoorbare visser. Dat was toch bij de wilde konijnen af! Hij posteerde zich wijdbeens aan de waterkant, vormde de handen tot een toeter om zijn stemvolume verder te laten dragen en loeide:” He jij, hier komen!!”
Boko keek geïnteresseerd op naar de rustverstoorder. Hij herkende zijn speciale aartsrivaal, die hem al menigmaal vergeefs achter de vodden had gezeten en besloot de schreeuwer te negeren. De Neus zoog de longen vol en galmde ten tweede male: “He, jij daar! Hoor je mij niet? Hier komen zeg ik!”
De aangeschreeuwde keek de schreeuwlelijk over het watervlak heen aan en maakte vaag onmachtige gebaren, die er op moesten duiden dat er iets aan vaar- of roeigelegenheid mankeerde. Hij wóu wel komen, maar kón niet.
Daar wist de Neus raad op. Als de berg niet naar Mohammed kwam, dan kwam Mohammed wel naar de berg. Een paar honderd meter verder woonde broodvisser van Rooyen, bijgenaamd Henk de leugenaar, die roeibootjes verhuurde. Het duurde niet lang of de Neus kwam, als een torpedoboot de golven doorklievend, op de rustig voorthengelende Boko afstormen. Reeds op afstand deelde hij de pias mede dat hij er óp en vóór de bijl ging. En zijn hengel kon hij ook wel gedag zeggen. Het mocht Boko niet verontrusten.
Toen de man zijn handen naar het visgerei uitstrekte, belette hij hem dat en sprak kortaf: “Man, je kent je dienst niet. Eerst bekeuringen schrijven, dan pas mag je in beslag nemen”.
Nou, daar kon aan gewerkt worden. Toen aan de formaliteiten was voldaan, strekte de Neus begerig de handen uit naar de hengel en poogde het simmetje op te halen. Het ging zwaarder dan hij dacht. Toen het geval boven water was, staarde hij onthutst naar een welgeschapen baksteen, die in plaats van de haak aan de lijn bungelde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten