zaterdag 28 juli 2012

Transactie (nostalgie)

In de vijftiger en zestiger jaren kwamen in het Gooi, in de arbeidersbuurten, mannetjes langs de deur, die dekens verkochten. Hun reputatie was niet vlekkeloos, vaak onterecht. Er waren eerlijke exemplaren bij, die tegen billijke prijs goede waar leverden.
Mijn trein stopte in Hilversum. In het compartiment waarin ik als enige passagier zat, traden twee mannen binnen. Voorop een boom van een kerel met een fraai blauw oog, daarachter, haast dubbel knikkend van de slappe lach, een klein kereltje met een leep vossengezicht. Zij hadden een bundel dekens bij zich. Naast het blauwe oog, was de reus in het bezit van een platgeslagen boksersneus, die stond in een, door vele meppen danig geteisterd gezicht. Kennelijk een gewezen bokser, die aan het schone gezegde: “Beter te geven dan te ontvangen” zijn goedkeuring kon hechten.
Het mannetje leunde schaterend tegen de coupédeur, schudde het hoofd en zei, of ik een oude bekende van hem was: “Die Piet! Je blijft er in met ‘m. Die is zó onnozel hé!”
Onnozele Piet stond er bij met een gezicht dat weinig goeds voorspelde. Desondanks ging de ander voort: “Serieus, die tuint óveral in, maar verkope? Ho maar! Dat leert ie nooit. Nóóit!” beklemtoonde hij, het hoofd schuddend, “dacht ie ‘n mazzeltje te hebben maar loopt tegen een lel op. Moet je dat oog ‘s zien!”
Hij barstte opnieuw uit in gegier en wees naar de ongelukkige die met een gemelijk gezicht tegenover me had plaats genomen, het mishandelde oog met een hand als een ham betastend.

Het geringe persoontje deponeerde zijn koopwaar in het bagagenet, ging op veilige afstand zitten, keek me grinnikend aan en expliceerde: “Mot je horen wat we gemaakt hebbe”.
Hij veegde de lachtranen uit zijn ogen. “We vente een straat af, ieder aan een kant. Hij,” daarbij wijzend naar de ander, “an de overkant. Kom bij een deur die wordt opengetrokken door een beer van een vent. Ik zeg: “Ha…meneertje, ik kom u een puur wol dekentje brengen voor geen geld!”
Hij stopte en keek me verwachtingsvol aan. “Nou geef ik u te raaien wat die hufter zegt?”
Daar dat van alles kon zijn, volstond ik met een schouderophaal.
“Goed” zei de dwerg, “die vent kijkt vuil en vraagt:” Mot je ‘n dreun? ‘k Stond gek te kijke, dat snap je!”Ik kon er in komen, het was geen allerdaagse aanbieding. “Afijn,” ging het mannetje verder, ik zeg: mot je horen meester, dáár kom ik niet voor. Ik loop voor me broodje. Maar ik ken je wel van dienst zijn en me maat roepe. Die ze gezicht is op dreunen gebouwd!”
Even wees hij naar het geschonden uiterlijk aan de overzij. “Nou die vent had lef en zegt: Da’s goed, maar as tie één poot binne me hekkie zet, ram ik ‘m gelijk voor ze “kanes!”(Bargoens voor hoofd) Vuile oplichters!”
Vlak voor me zere been!” riep de verteller verontwaardigd. “Wij worden altijd uitgemaakt voor “oplichters”. Dát nam ik niet. Ik zeg: Wach-ie maar broeder en “stiefel” (Bargoens voor lopen) naar de overkant. Die knuppel wacht. Ik zeg tegen die sufkloot daar, die niks in het snotje had: mot je horen Piet, daar staat een vent, die wil een deken as plaid in ze auto. Een ruitje, net zo een as jij daar op je arm heb. Ik heb je bedje al opgeschud, je ken d’r zo instappe! Nou hij stapte d’r in en hóe!”
Wederom onderbrak hij het verhaal voor een uitbarsting van vrolijkheid. Dan, zijn lachen bedwingend: “Nou Piet beent verheugd het hekkie in… en krijgt me ‘n soejang! Of tie tegen en muur opliep!”Het geamuseerde betoog en het komieke van de voorstelling maakte, dat ook ik mijn lachlust niet kon bedwingen. Het moet een dwaas gezicht geweest zijn! De argeloze koopman die pardoes een oplawaai ontving.
“Piet nam dat niet, kan je begrijpe, dat “pruimde”(Bargoens voor accepteren) ik ook niet” hernam de collega van de mishandelde koopman. “Piet ging óók aan het hengste. Ik zat op een muurtje, eerste rang. Het leek wel Cassius Clay tegen die andere bink… hoe heet die ook al weer?” En de vraag met ‘n “Doet er ook niet toe” wegwuivend besloot hij: “Die bullebak kreeg klop as zand. Toen we weg liepe zat ie plat op ze kont naar ze tande te zoeke. ‘k Dach da’k het bescheurde van het lache!”
Hij zweeg, nahijgend van pret.

De reus loenste boosaardig met het goede oog naar de kleine lolbroek in ijzig, onheilspellend stilzwijgen. Deze schuifelde onrustig, liet de lach op het gezicht verdwijnen en trok het in een deemoedige uitdrukking. De “fret” voelde zich kennelijk onbehaaglijk te moede onder de blik van het boze Cycloop oog. Toen hief deze een dikke worstvinger naar ‘m op en baste:
“Nou mot je es goed luistere, garnaal! As je me nog ‘s zoiets flikt, rol ‘k je in je eige dekens en zal ‘k er net zo lang op stampe tot d’r gehakt in zit!”
De ijselijke bedreiging maakte indruk. De “garnaal” slikte, schraapte zijn keel, keek monkelend naar zijn collega en sprak bezwerend: “Nou ja, ‘t was niet in de haak dat geintje. Maar tenslotte gaf ie ook jouw ‘n kat met ze oplichters. (“kat geven”= Bargoens voor zwaar beledigen)
Met ijzeren zelfbeheersing een nieuwe lachbui onderdrukkend zei hij: “Hoe duur had je ‘t ruitje verkocht as ‘t wél goed gezete had?”
De ander haalde wrevelig de brede schouders op en mokte: “Twee geeltjes. Hoe zo?”
Met een gebaar dat grootheid van geest bewees, haalde de kleine twee briefjes van fl. 25. – te voorschijn en gaf ze hem met de woorden: “Akkoord verkocht!”
Toen nam hij het geruite twistobject uit het rek en legde het bij zijn eigen bundel. Het was een transactie zonder weerga, maar voor één partij wél pijnlijk!!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten