En hij wás flink geweest, hoewel dat gruwelijk pijn had gedaan. Te veel pijn en schrik voor een jochie dat pas 7 was geworden. Hij was een armelui’s kind en daarmee hadden ze niet veel consideratie. Net als de aanblik van die stoomtrein, zou hij de verschrikking van de operatie nooit vergeten.
Het had plaatsgevonden in het Majella Ziekenhuis te Bussum. Een groot deel van het verplegend personeel bestond toen uit zwart geklede nonnen, het gelaat omlijst met een witte kap. Op de nooit bevruchte schoot van zo’n non, de armen stevig vastgesnoerd en een lederen schortje voor, had hij de ingreep ondergaan. In die tijd zonder narcose of verdoving.
Het gebeurde in een klein, luguber aandoend, benauwd kamertje, zonder vensters. Aan de wand brandde een petroleumlamp. De chirurg, gekleed in een lange witte jas en een spiegelende ronde reflector op het voorhoofd, een humeurig man, had kortaf gezegd zijn mond open te doen. En moedig had hij die wijd open gedaan voor die man, die resoluut een glimmend instrument in zijn keeltje had geduwd. Nog herinnerde hij de pijn en de stikkende benauwdheid die daarop volgde en de weeë smaak van bloed. Hij had zich daarna in slaap gehuild in het smalle witte bedje.
Tevoren had een verpleegster hem toegesnauwd: “Hou toch op met je gejank, rotjong!” Maar zijn keeltje deed zo zeer en hij had een verschroeiende dorst.
En toen… was die non bij zijn bedje gekomen. Zacht had zij zijn haar gestreeld en troostend tot hem gesproken. Nooit ook vergat hij deze weldaad en het ijsklontje dat ze hem in de mond had gestopt.
Zo liefde een gezicht kan tonen, ik geloof, het zou het hare zijn! Want dat jongetje was ik!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten