Boko, de vriend van mijn vader, die in het begin van dit boek als wielrenner optrad, was een mannetje met een licht gebogen gestalte, klein van postuur en moeilijk te schatten leeftijd.
Op zijn aapachtige tronie droeg hij een permanent onnozele grijns, waarmee hij de mensen volkomen misleidde.
Hij had zware kaken, een sterk roofdiergebit met drakula-achtige hoektanden, terugwijkend voorhoofd, hoge jukbeenderen, een rare platte neus en ronde, in diepe kassen rollende oogjes, waardoor hij het typisch uiterlijk van een Mandril-aap bezat.
Zo ooit in een verre toekomst een antropoloog zijn schedel zou opspitten, is er grote kans dat de geleerde wereld het restant van Boko’s malle kop juichend als “Missing link”, de ontbrekende schakel tussen aap en mens zou begroeten.
Boko was een pias, een clown, een wijze dwaas, hoe paradoxaal dat ook klinkt, met verstand van gek doen en speelde als het hem te pas kwam de rol van idioot meesterlijk.
Zijn voorkomen, met de onwaarschijnlijk grote mond, die hij in passende momenten van oor tot oor opentrok en een komiek borstelig kuifje, deed denken aan een clown die zich gehaast en onvoldoende had afgeschminkt.
Hij stoorde zich aan politie, wet, noch gebod. Met eerstgenoemde lag hij vanwege zijn stroperijen, voortdurend overhoop. Zijn vindingrijkheid om hen dwars te zitten was onuitputtelijk.
Ook verstond hij de kunst gek te doen en zich dom te houden als dat in zijn kraam te pas kwam.
Toen hij eens om een van zijn streken voor “meneertje” (Bargoens voor rechter) was gevoerd, bracht hij de magistraat in staat van razernij, door op iedere vraag, die de Edelachtbare hem stelde en waarop deze een redelijk antwoord verwachtte, hem de gesloten vuist horizontaal toe te steken met de absoluut niet ter zake doende wedervraag;
“On of eef?”.
Na opening van de hand bleken zich daarin een afwisselend aantal even of oneven knikkers te bevinden. Daar het rechterlijk hoofd niet stond naar kroegspelletjes, werd hij gezwind door een psychiater meegevoerd, om zijn geestelijke vermogens te testen.
Terwijl dat geleerde heer voor hem uitstapte in de lange gang van het gerechtsgebouw, porde hij de wroeter in de warwinkel van de menselijke geest, niet bepaald zachtzinnig van achter met de wijsvinger tussen de ribben onder het jolig uitroepen van:
“Kiele- kiele!”
Het kon niet uitblijven. Diens diagnose luidde na amper onderzoek; “puberaal psychotisch” d.w.z. “geestelijk onvolwassen”, oftewel “mesjokke”(Bargoens voor knettergek) en de rechterlijke uitspraak:
“Vrijspraak wegens gebrek aan verstandelijke vermogens”.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten