- Gibert Chesterton -
Het lijkt mij goed, wat over humor in de Bijbel te schrijven. Wie mijn stukjes leest, heeft bemerkt, dat ik een gelovig mens ben. Op mijn manier “vroom”. Daar bezorg ik geen last mee. Ik preek niet en tracht niemand met geweld de weg naar zaligheid op te duwen. Ieder moet zelf beslissen. Met die vroomheid bezorg ik mijzelf ongemak, omdat ik krachtens mijn geloof niet rook, geen koffie, thee of alcohol drink en niet met andere vrouwen op stap ga. Voor de rest ben ik normaal!
Mijn geloof beleef ik luchthartig, omdat God voor mij geen boeman is, die wraakzuchtig op pekelzonden let en ijverig in een boek noteert. Hoe komt Hij aan tijd daartoe? It’s not to do! Want er wordt wat afgerommeld op Zijn aardkloot.
Voor mij is Hij goede vriend, of eerbiediger gezegd: goede Vader. Een Vader met vriendelijk gelaat, diepblauwe ogen met pretlichtjes en kraaienpootjes bij de ooghoeken, met een mooi, zacht gezicht, waarvan grote wijsheid afstraalt. Iemand met geweldig gevoel voor humor. Daarom durf ik vrijmoedig over Hem en Zijn boek de Bijbel te schrijven.
Nu zijn er die dat boek net zo boeiend vinden als een telefoonboek, de taaie bestseller van de KPN. Saai, ouderwets en gortdroog. Maar dat is niet waar! Toegegeven, veel zielenherders hebben, overigens met de beste bedoelingen op die wijze van God en de Bijbel vertelt. Als kind genoot ik godsdienstonderwijs van leraars, die net zoveel gevoel voor Bijbelse humor hadden als een koe van vioolspelen.
Een betere kijk op goddelijke humor had dominee Okke Jager, die een aardig boekje schreef over dat onderwerp en waaruit ik dankbaar citeerde.
Ook ik wil wat staaltjes van humor uit de Bijbel opdiepen. Over de lachwekkende geschiedenis van de bouw van die geweldige Toren van Babel; van die Ark, die zomaar midden op het land werd gebouwd; over het bejaarde echtpaar Abraham en Sara en hun komieke verbijstering; de dolle vertoning van de Israëlieten met hun bedorven kwakkels in de hete woestijn zonder koelkasten; de milde ironische humor van God in Zijn weddenschap met Satan met Job als lijdend voorwerp, enz.
Een boot op het land
De bouw van die Ark, zomaar “irgendwo” mijlenver van het water moet een stunt geweest zijn, die tijdgenoten van Noach tranen met tuiten hebben doen lachen. Een lachen, dat zou vergaan, maar dat was een andere zaak.
Mannen, vrouwen en kinderen lagen te rollenbollen van de pret. En het was niet eens zo’n klein bootje. O nee! Een kanjer van een schip met verdiepingen, driehonderd el lang, vijftig breed en dertig hoog. Inhoud en afmetingen van een middelgroot vrachtschip.En toen begon de onmogelijke klus van het laden van al die dieren. Hoe kreeg hij ze daarin? Ik zie in gedachten die ouwe Noach (hij was tenslotte vijfhonderd jaar) met een touw sjorren aan weerbarstige ezels en meppen uitdelen aan varkens en geiten, die het verrekken de loopplank op te gaan. (Boeren weten hoe koppig die beesten zijn) Hóe verzamelde hij die dieren? Trok hij naar de Noordpool om twee ijsberen en naar de Zuidpool om twee pinguïns op te halen? En hoe hield hij die meute blatende, blaffende, brullende, gakkende, hinnikende, jankende, mekkerende, knorrende, piepende, stampende en trompetterende troep koest? Hoe behoedde hij mevrouw en mijnheer muis tegen verplettering door olifanten? Hoe stapelde hij al die dieren op in die beperkte ruimte?
En… om met de arme, met mestproblemen tobbende, boeren te spreken, waar liet hij al hun ontlasting en urine? Hoe voorkwam hij dat leeuw, tijger, luipaard, wolf, enz., die na al die tijd op het water best trek kregen in malse bout van schaap, lam en koe, die zachtaardige planteneters te lijf gingen? En dat vóér! Hij mocht er wel een ark bijbouwen voor hooi, vlees en voederbrokken. En na al zijn sores, hoe hielden zij het uit in die bedompte ark, dobberend op die geweldige plons water. Tenslotte, even terzijde, waar bleef op het eind van het avontuur al dat water en hoe dweilde Noach de zaak droog? Problemen plenty dus.
Wel, er zijn antwoorden. Er waren mijn inziens toen veel minder dieren. Alleen prototypen. Daaruit evolueerden meerdere soorten, zoals onze geniale vriend Darwin al uitpuzzelde. Bijvoorbeeld: uit de bruine beer, de ijsbeer en andere “beerachtigen”; uit één paar vogels, diverse vogelsoorten (ook halfvogel pinguïn); uit een paar wolfachtigen de hyena, de herdershond, de worst-op-pootjes dashond, de schoothond en de vriendelijke pitbull; uit één ouderpaar katachtige de sabeltijger, de gewone tijger, leeuw, poema, panter, tot onze brave minitijger, de huiskat.
En niets geen gesjouw achter dieren en trektocht van Noach naar Noord- en Zuidpool. Ze kwámen doodleuk, twee aan twee naar de ark! Zoals God hen geboden had (Genesis 7:8-9) Hoe Noach ze in toom hield, voederde, enz.? Ze aten niet, zij poepten niet, zij plasten niet, maar… sliepen! Er daalde collectieve winterslaap op hen neer door God beschikt. Dus steeg er een luid gesnurk op uit de ark.
Hoe kon al dat water (vijftien el boven de hoogste berg) verdwenen zijn? Verdampt? Onmogelijk. Toch was het na tweehonderd-eenentwintig dagen weg. Ook dat antwoord is simpel:( zie mijn stukjes De Waterige aarde)
De aarde bestaat inwendig grotendeels uit water!
Die enorme watermassa liep terug in de “kolken der grote diepte” (Genesis 7:11) Zoals men de stop uit de badkuip trekt, zo klokte het weg. Uit die kolken kwam praktisch óók al dat water. Goed, het regende veertig dagen en nachten. Niet veel bijzonders in ons waterige kikkerlandje. Wij weten er ook wat van. Maar dat was absoluut niet voldoende om de hele zwik te verzuipen.
Hoe ik dat allemaal weet? Gewoon gebeld met mijn mobieltje. Het nummer? 7 x de heilige 7: dus 077-7777777! Kreeg Petrus aan de lijn. En die gaf uitleg.
O humor Gods, o fijne lach,
Die oplicht na de zware dag!
O meesterlijke, kleine daad,
Die mij mijn dwaasheid proeven laat
Met zoveel milde, teed’re spot
Dat ik terug moet lachen, God,
Mij in Uw armen stort: een kind
Dat onverwachts den Vader vindt,
Zijn toegebogen warmte voelt
En blij begrijpt wat Hij bedoelt,
Verlossend klein wordt, dan bevrijd
Afglijdt tot spelen in de tijd!
(Elisabeth Chéixaou)
Die oplicht na de zware dag!
O meesterlijke, kleine daad,
Die mij mijn dwaasheid proeven laat
Met zoveel milde, teed’re spot
Dat ik terug moet lachen, God,
Mij in Uw armen stort: een kind
Dat onverwachts den Vader vindt,
Zijn toegebogen warmte voelt
En blij begrijpt wat Hij bedoelt,
Verlossend klein wordt, dan bevrijd
Afglijdt tot spelen in de tijd!
(Elisabeth Chéixaou)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten