1966. Een reeds lang verdwenen jaar in de mist der tijden. Een jaar dat het Gooi nog niet zo strak verpakt zat in het drukverband van hedendaags hectische verkeer. Een jaar waarin men overal de auto kon parkeren, zelfs vlak voor een winkel in het centrum van de stad zonder angst te hebben voor rondloerende parkeerwachters met op scherp gestelde ballpoints.
Een jaar dat een briefje van honderd véél geld was, voordat men het noodlottig besluit nam er een Snip op te drukken, waardoor het uit de hand vloog en devalueerde tot status van “wekelijks” zakgeld voor tieners, of, erger, vóór de Mongolen in Den Haag onze keiharde gulden verkwanselden voor de (d’uro) Het lapje vormde toen het grootste deel van het niet verdiende salaris dat mijn werkgever op het eind der week, onder zuchten waarmee een weerballon te vullen was, mij ter hand stelde.
Op een rampzalige dag zei mijn vrouw: “We gaan winkelen!” Die mededeling kwam niet onverwacht. Schreeuwerige biljetten, met de onheilspellende tekst “UITVERKOOP” hadden dagenlang gewaarschuwd.
Als rechtgeaard man verafschuw ik die zinloze bezigheid, die de fabrikant bestaansrecht, de winkelier zijn dure pui en de koper gramschap schenkt. Want die komt, na ‘n smartelijke tocht in het bezit van onnutte zaken, tot louter ergernis verworven, waar hij óók nog voor betalen mag. Een uiterst negatieve tijdspassering, waaruit twee partijen munt slaan en de derde het loodje legt. Daarbij komt dat de van het papier blaffende kortingen 30, 40 tot zelfs 50%, mij niets doen. Ik ga van het standpunt uit, dat als je niets koopt, je 100% korting hebt. Edoch, zwak is de wil en hard het bevel van de commerciële dictator, dus: “Reclame beveel…Wij kopen!”
Nu ben ik toevallig een wilskrachtig man. Dus stak ik de vierkante kin vooruit en sprak kortaf tegen mijn eega:”Nee!”
Afijn…niet lang daarna waren wij op weg naar Hilversum in gezelschap van een som geld, waaronder een ter dood veroordeeld biljet van honderd en de hond die vanwege zijn jeugdige leeftijd in aanmerking kwam voor een prik tegen de hondenziekte. Nadat het stomme beest de naald in het weerstrevende lijf ontvangen had, barstte het winkelen los. Nu leent volgens vrouwlief mijn gestalte zich prima om er pakjes aan op te hangen en daar ook mijn aanwezigheid een (geringe) remmende invloed uitoefent op het éénrichtingsverkeer van mijn “slappe was” (Bargoens voor geldmiddelen) naar andermans kassa’s, ging ik mee, winkel in, winkel uit. Thuisgekomen kwam ik mistroostig tot de ontdekking dat het er geducht ingehakt had. Mijn fraai briefje was, op wat klein koper na, naar de knoppen. Iets wat mijn wederhelft bestreed door te beweren dat zij hooguit 75 gulden had uitgegeven. Dat wist ze zéker.
Tellen, boodschappenlijstje checken, bonnetjes navlooien, er mankeerde een bedrag van 25 gulden waarvoor geen goederen of diensten waren geleverd. Het was foetsie, het bleef foetsie.
“Je zult het wel verloren hebben, sufferd”, merkte ze vriendelijk op.”Geen wonder, zo stom en slordig als jij altijd met je geld omgaat!” Zij wel!!
“Bel even op”, was haar advies. “Misschien is het gevonden!”
Als u nu weet dat wij ook in het nerinkje V&D waren geweest, dan weet u dat mijn kans vrijwel nihil was. Toch maar per hoorn een oproep tot aanhouding en voorgeleiding van een briefje van 25 tot een aantal winkeliers gericht.
Nu kan ik vlot uit het hoofd vlot prettige zaken opnoemen waaraan je een bedrag van 25 gulden kunt kwijtraken, maar verliezen is daar niet bij. Om die reden zat ik de volgende dag humeurig aan de koffie, tot de hond, als teken dat hij geen rancune koesterde, zijn kop op mijn knie legde. Dat de baas zonder protest had toegelaten dat een vreemde vent een naald in zijn bil had gestoken, was niet in de haak geweest, maar wat hem betrof was het vergeven en vergeten.
Opverend riep ik uit: “Verroest, niks geld kwijt. Het klopt. Die prik kostte 25 piek!” Het bedrag waarmee de dierenarts zijn karweitje beloond wenste te zien. Gewoon vergeten te boeken.
Opluchting, verzoening, vrede.
Tot de telefoon ging. Een koele, zakelijke stem deed kortweg de mededeling:”Uw geld is terecht”. Of ik het maar op wilde komen halen. Het was één van de, die vorige avond gealarmeerde winkeliers. Verbijstering, twijfel… zou ik dan tóch geld verloren hebben?
Ik ben maar gegaan. De winkelier overhandigde mij een in vieren gevouwen biljet van 25 gulden.
“Het is daar gevonden waar u met uw geld stond te schutteren”, merkte hij droog op, “goedendag!”
Buiten vouwde ik het open. Het waren er twéé!!!
Wat doet een eerlijk man in zo’n geval? Juist, ik ging terug, verklaarde de twijfel over één biljet en mijn zekerheid dat ik er geen twéé kwijt was. De middenstander keek mij ontstemd aan. Toen sprak hij korzelig: “Denkt u dat ik er 25 gulden bij gedaan heb? Toe, maak met mij de kachel niet aan. U belde, ù was geld kwijt. Wel, neem het en verdwijn!” Met deze woorden werkte de man mij driftig de deur uit. Daar stond ik.
Mijn vader stelde als steuntrekker aan een boertje, die absolute eerlijkheid propageerde, de vraag: “Wat zou jij doen als je in armoe zat en je vond een briefje van 50 gulden?”
Zonder aarzelen zei het boertje: “Joa, dan is ‘t vor oe weg”legen jong!”
Ik had geen armoe, maar heb het geld ook maar als voor me “weggelegen” beschouwd.
Schaamte en gewetenloos namen wij die avond een hapje “Specialité du Chef” tot ons. Het smaakte voortreffelijk. Wij hebben wel eerst “gedankt”, dat wel. Het zou goddeloos geweest zijn, dat niet te doen.
Auteur: Th.G.Baalman
Geen opmerkingen:
Een reactie posten