1929. In de grauwe crisistijd behoorde mijn vader ook tot het grote leger werkelozen. Om de tijd door te brengen en tegelijk geldelijk voordeel te behalen, verzonnen de tot rust gedoemden de meest vreemde manieren om aan een dagvulling en een “grijpstuiver” (Bargoens voor bijverdienste) te komen. Zo ook Pa met zijn handel.
Als vrije vogel uitwiekend tot in de verste plaatsen in het Gooi, belandde hij eens, samen met een compagnon die hij in zijn “bedrijf” had opgenomen om de kans op winst te vergroten, bij een grote villa in Oud Valkenveen.
Die compagnon heette Dirk en was een oud marineklant. Zijn inbreng in de zaak bestond uit een gammele bakfiets, nodig om het “bedrijf” de nodige mobiliteit te verschaffen. Samen vormden zij een illuster span, dat voor de voet opkochten wat maar in roerende goederen van hun gading was. Daarbij waren zij niet afkerig om bepaalde “vaste” goederen, zoals zinken regenpijpen, loden dakbedekking en koperen buitenkranen roerend te maken en geschikt tot vervoer op genoemde bakfiets. Er dient bij gezegd dat zij vergaten toestemming van de eigenaars te verwerven. “Doe wel en zie niet om”, was hun devies.
In de vijver van die villa prijkte in al zijn dreigende, monsterlijke lelijkheid, een mijn. Een groot rond geval, voorzien van ontstekingspennen, rustend als een enorm stekelvarken tussen de argeloze goudvisjes. De villa was eigendom geweest van een gewezen zeekapitein, die het tijdelijke voor het eeuwige had verwisseld.
Naast de villa had hij aan zijn bedroefde weduwe de erfenis gelaten van een tijdbom in de vorm van de helse machine in de vijver.
Die zeebonk moet een man geweest zijn met zeldzaam soort sadistische inborst. Bij leven had hij hardnekkig geweigerd zijn echtgenote in te lichten over de al dan niet gevaarlijke staat van het kolossale “Marine-ei”. Ook bij overlijden verschafte hij geen nadere informaties, zo zijn bedroefde weduwe in een permanente staat van doodsangst achterlatend. Mogelijk zat de man ergens in het geestenrijk besmuikt te grinniken om de poets die hij haar postuum bakte.
Hoewel compagnon Dirk geen briljant maritiem deskundige was op het gebied van vernietigingsmiddelen waarmee de marine zich behelpt, had hij toch voldoende kennis om te weten dat zo’n zeemijn, naast het mooie vermogen om er een slagschip mee in de lucht te doen vliegen, in haar inwendige ook waardevolle onderdelen in brons en rood koper bevat, terwijl zijn onvriendelijke buitenmantel een goed gewicht aan ijzerwaarde vertegenwoordigt. Kort en goed, het monster zou, mits omzichtig behandeld, een niet geringe verdienste opleveren voor wie hem in eigendom verwierf of … een snelle reis naar het Hiernamaals achter de kapitein aan. Het is maar hoe je het bekijkt of hoe de mijn zich zou gedragen. Dus boden de kooplui de weduwe aan om de ijzeren kwelgeest van haar te kopen.
De door angst geteisterde weduwe bleek grif bereid haar nachtmerrie voor “noppes”(Bargoens voor gratis) aan de handelaren over te doen op voorwaarde dat zij zich tijdens de takel- en transportwerkzaamheden ver uit de buurt mocht begeven. Safety first, nietwaar?
Laat ik u nu vertellen dat laden en vervoeren op een kreunende bakfiets van zo’n gevaarte van honderden kilo’s geen sinecure is. Van de kooplieden werd al hun technisch vernuft en handigheid gevergd, vóór het enorme geval bij ons thuis achter op de plaats van het mishandelde voertuig was afgeladen.
Het onding had gewillig met zich laten sollen en was niet voortijdig geknald. De nachtmerries van de kapiteinse behoorden tot het verleden…de onze begonnen.
Het “ding” was in zijn huidige vorm onbruikbaar. Het diende in handzamer moten gedeformeerd te worden. En daarin lag de kern van het probleem.
Zolang er goedaardig met hem gesold was, had hij zich rustig gedragen. Een andere zaak was hóe hij zou reageren wanneer de slopers/handelaars een operatie aan de ingewanden gingen uitvoeren.
Nadat de mijn dagenlang als een boosaardig koekoeks-ei zijn niet uit te vlakken aanwezigheid aan ons had opgedrongen, kwam het moment dat vader en compagnon Dirk de onruststoker voor een “behandeling” te lijf gingen.
De gereedschappen die zij bezigden, waren niet bepaald fijn chirurgische instrumenten. Persoonlijk zou ik een voorhamer, beitel en breekijzer niet zo willen betitelen.
Dirk was, zoals gezegd, ondanks zijn verblijf bij de marine geen deskundig expert op het gebied van mijnen, die dat strijdmachtonderdeel in vijandige wateren deponeert en zich niet bewust wat voor gevaren in zo’n hels apparaat verborgen lagen. Dát bleek uit zijn opmerking vóór de aanvang der werkzaamheden:
“We rammen er maar op los en zien wel wat we tegenkomen!” Dat ze toch rekening hielden dat wat kon “overkomen”, bewees hun genomen voorzorgmaatregel. Ze bouwden eerst een muurtje van zandzakken om eventueel ontploffingsgeweld te temperen en de dierbare familieleden te beschermen. Nee, zó onnozel waren ze nou ook weer niet, dat moet u vast niet denken.
Het zou te ver voeren, al de formidabele dreunen op te noemen die ze het monster met de voorhamer verkochten.Bij de eerste denderende klappen, doken wij spontaan weg achter de zandzakkenmuur. Maar omdat het geval geen aanstalten maakte om te “knallen”, ebde de angst langzaam weg en verplaatsten wij onze belangstelling dichter in de nabijheid van de zwetende slopers.
Na het afkappen van een groot aantal vastgeroeste moeren en bouten en het opdoen van een respectabel assortiment blaren, waren de heren zo diep in het inwendige afgedaald, dat zij daaruit een koperen bol opdiepten.
Het was een babyminiatuur van haar ouwe moer, maar zonder haar venijnige stekels, vrij zwaar en voor driekwart gevuld. De korrelige inhoud bracht bij heftig rammelen een sinister geluid voort, als het klepperen van doodsbeenderen. Dirk raapte al zijn summiere kennis van detoneermiddelen bijeen en verklaarde dat de mysterieuze bol gevuld moest zijn met “pikeriniezuur” (Picrinezuur, gele kristallijnen verbinding, explodeert bij plotselinge temperatuurstijging) een ontploffingsmiddel zó boosaardig dat het al uit elkaar dreunt als je er alleen maar kwaad naar kijkt. Vader bestreed die theorie, wijzend op het feit dat Dirk de bol heftig langs zijn flaporen had gezwengeld, zonder dat mans hoofd van de romp gescheiden was. Dáár was wat voor te zeggen. Om dat water de eigenschap heeft de kracht van helse machinerieën te neutraliseren, werd de koperen kokosnoot in een emmer water gedeponeerd. Daarin werd het onrustbarend en intens groen!
Wat te doen met de raadselachtige bol? Weggooien was zonde. Het was van fijn roodkoper en dat was geld waard.
Op dat moment deed de Gooise Moordenaar zijn intrede in het verhaal. Het was een trammetje dat door het stadje reed en die zijn naam had verkregen om zijn onhebbelijke gewoonte voetgangers en fietsers te verpletteren. Wel stiet het te pas en onpas als waarschuwing schelle kreten uit, vooral als hij stoombrakend door de Utrechtse Poort zeilde of erbarmelijk gierend langs het Glazen Paleis om via de Vijf Loodsen het stadje te verlaten, maar toch was het regelmatig mis en moest hij weer opgevijzeld worden om een verkreukelde fietser er onderuit te halen. Dit trammetje bracht de oplossing voor het raadsel.
Na het vallen der schemering sloop vader met de bol onder de jas tegen de boezem geklemd, weg. Een uur later kwam hij terug. Hij toonde triomfantelijk de gewezen bol. Zo plat als een briefkaart!
Op veilige afstand, gehurkt achter het monument van Jan Amos Comenius en met de vingers in de oren, had hij de bol op de tramrails uitgeprobeerd. De Gooise Moordenaar had er gedienstig overheen gehobbeld! Zonder er ook maar één wiel bij te verliezen.
Jarenlang heb ik het tramstel, een vierkant parmantig locomotiefje met twee wagonnetjes, met gemengde gevoelens bekeken. Als ik naar de machinist keek, leunend uit zijn raampje en tevreden lurkend aan zijn kort pijpje, zag ik steeds weer in gedachten de man, compleet met pijp en metalen onderdelen, in snelle vaart ten hemel stijgen.
Hij had beestachtig gezwijnd. Onbewust een groot gevaar getrotseerd. Tegen een “mijnlading” voldoende om een zeekasteel in de lucht te laten vliegen, was zijn kneuterig trammetje geen partij geweest.
Hij heeft nooit iets geweten en nog lang zijn pensioen genoten. Het geluk is met de domme. Maar misschien bestaat er wel een beschermengel voor eenvoudige zielen. Zoals een machinist van een lokaal trammetje.
Auteur: Th.G.Baalman
Bron Afbeelding(en): Th.G.Baalman
Geen opmerkingen:
Een reactie posten