1961. Wie aan de dolle rodeo meedoet, gemoedelijk “het verkeer” genoemd, krijgt de neiging het karretje te verruilen voor een goede fiets en een paar knappe schoenen en de rust van fietspad- of met de “benenwagen”(Bargoens voor lopen)het wandelpad op te zoeken.
Is hij echter kostwinner, belast met aflossingstermijnen van het dure bankstel, kleurentelevisie en andere onontbeerlijke zaken, dan heeft de stakker geen keus.
Wil hij toch een redelijke kans maken ongekneusd uit de heksenketel thuis te geraken, dan moet hij de mentaliteit aanmeten van een vogelvrij verklaarde, die wéét dat iedereen het op zijn leven voorzien heeft. Dán lukt het hem vaak het lichaam ongeschonden uit te strekken op dat dure bankstel als “het hijgend hert de jacht ontkomen”.
Ook de vaste overtuiging als enig verstandig wezen tussen uitsluitend gekken te verkeren, kan levensreddend werken.
Op de weg wordt hij van alle zijden belaagd, uitgezonderd vanuit de lucht,, maar dát kan nog komen.
De medeweggebruikers naast, voor, achter, tegemoet en kruisend voortbewegend als watervlooien op een vijver, zijn van allerlei slag en soort. Doorwrochte studies zijn over hen te schrijven. Plaatsgebrek noopt alleen twee uitersten te schetsen, de ” Jakkerhals” (dat is een samenvoeging van: jakkeraar en waaghals) en de “Treutelkeutel”, benaming voor een voorwerp dat langzaam het lichaam verlaat.
Beiden zijn levensgevaarlijk. De eerste is steeds nietsontziend met grote snelheid onderweg naar plaatsen waar blijkbaar met gillend ongeduld zijn aankomst wordt verbeid. Maximum snelheidsborden beschouwt hij als kleurige wegversiering, uitsluitend voor anderen bedoelt. In fileverkeer hangen ze kontsnuffelend achter hun voorganger en zo gauw ze een gaatje zien, laten zij zich met luid motorgehuil daarin vallen. Het stuurrad wordt omknepen alsof het een giftige ratelslang is die niet los mág komen, hun blik verbeten gericht op de horizon.
De “treutelkeutel ” is volstrekt anders. Hij heeft álle tijd van de wereld en vorstelijk maling aan álles wat achter hem rijdt.
Zonder discriminerend te zijn tegen een autofabriek, moet opgemerkt dat zij bij voorkeur gebruik maakten van één bepaald merk, dat ook al in de mist der geschiedenis verdwenen is.Vult u het zelf maar in.
Dat merk leek voorzien van vier klevende kauwgumbanden, waardoor het voertuig zelden boven de 70 kwam. Vaak traden ze in paarverband op. Dan waren zij niet zeker van zichzelf, niet volleerd in het betere kruipwerk en lieten zich bij in twijfel (ik zal toch niet té snel gaan?) adviseren door een, naast hen zittende kruiper.
Beide exemplaren, de Jakkerhals en de Treutelkeutel speelden een rol in het volgende, waar gebeurde verhaal.
Het was op een van die dagen, waarop een mens plots ontdekt dat het goed is om te leven. De Bilt had de beloofde depressie geannuleerd of verschoven naar het weekend. Feit was, dat er die vrijdagmiddag een wolkenloze hemel koepelde boven het Gooise landschap, dat baadde in het zonlicht.
Over de smalle Vreelandseweg tussen Hilversum en Vreeland, lopend langs het Hilversums kanaal, schoof met matige snelheid een lange rij auto’s. Vrachtwagens, personenauto’s en busjes gevuld met werklieden op weg terug naar moeder de vrouw. Kortom, de gebruikelijke stoet, die op ieder spitsuur is waar te nemen en in het wegenverkeersreglement knusjes aangeduid wordt met de term: “motorrijtuigen”.
Aan de kop van de steeds langer wordende fileslang, sukkelde een Dafje. Het bejaarde echtpaar dat daarin had plaatsgenomen, nam kennelijk geen enkel risico. Het stel was deugdelijk vastgesnoerd in veiligheidsgordels. Die rampzalige drie-eenheid had geen énkele erg in de aangroeiende rij volgelingen. Aangenaam keuvelend wezen zij elkaar mooie plekjes die zij passeerden. Zij genoten met volle teugen en beseften niet hoe achter hen de temperatuur in de diverse cabines steeg. Iets waar de brave zon gedeeltelijk schuld aan had. Een paar maal trachtten gehaaste lieden enkele plaatsen op te schuiven, doch het drukke tegen verkeer dwong hen steeds schielijk de veiligheid te zoeken tussen de geledingen van de verkeersrups.
Toen werd de gezapige voortgang wreed verstoord. Paniek en onheilbrengend als een vos in een hok argeloze hoenders, verscheen die open sportwagen. Bliksemsnel aanschietend, was hij de staart van de file genaderd en aan een roekeloze slalom begonnen. Met hoge snelheid inhalend en op het nippertje scherp naar rechts wendend, sneed hij de slang aan moten. Remlichten gloeiden op, tegenliggers knipperden verblindend en weken uit naar de berm. De toch al verhitte bestuurders van de brutaal gesneden voertuigen, kwamen op het kookpunt en trachtten hun woede te koelen met schelle claxonkreten. De vrachtwagens, die het haasje-over springende ellendeling plots voor de bumper kregen, mengden hun stemmen in het protestkoor. Met dreunend “hóéóénk- hóéónk” geloei, als het doffe brullen van een olifantstier in de bronstijd, gaven zij van hun ontstemming blijk. Raampjes werden neergedraaid en kreten als: “Idioot!”, “Hufteling”en andere lieflijkheden werden de nozemachtige bestuurder nageschreeuwd.
Het vermocht totáál geen indruk te maken op de naarling. Al die uitingen van zinderende haat, beantwoordde hij met treiterig opgestoken handje en koket vriendelijk wuifgebaar. Machteloos zagen de gesnedenen hoe hij onweerstaanbaar voortswitste naar de spits en daar rakelings voor het bejaarde paar langs schoot. De Daf steigerde en maakte een wilde zigzagger van schrik. Met gierende motor scheurde de vuurrode sportwagen vooruit en was spoedig uit het gezicht verdwenen. Hiermee zou het verhaal uit zijn, zo er niet een onverwachte gebeurtenis had plaatsgevonden.
Een kilometer verder draaide de Vreelandsebrug open, om doorgang te verlenen aan zandschuiten, moeizaam getrokken door een puffend sleepbootje. En de eerste die de weg versperd werd was… de rode onruststoker! De “Untouchable” zat muurvast en moest hulpeloos toezien hoe de van wraak vervulde file, aangevoerd door het Dafje, naderbij schoof en achter hem tot stilstand kwam. De snoodaard schoof onrustig, trommelde op het stuurwiel en keek belangstellend naar de lucht. Hij zat niet op zijn gemak en zóu dat ook niet lang blijven.
Uit de cabine van een vrachtwagen was een man gestapt. Zo’n één bij één type, kort en vierkant, met massieve brede schouders. Kort aangebonden ook. Zonder aarzeling liep hij op de sportwagen af, bukte, greep de tengere bestuurder stevig bij de lurven, wrikte hem met een zwaai op de schouder, maakte een paar korte snelle pasjes naar de brugleuning en …”pleurde” (Bargoens voor worp) hem er pardoes over heen. Met luide schreeuw en dito plons verdween de ongelukkige onder water.
Er was geen woord gesproken. Het incident had nog geen minuut geduurd. Met een tevreden gebaar veegde de man de handen af, keek nog even naar zijn slachtoffer die moeizaam naar de kant kroop, haalde met een kort sjorgebaar zijn broek op en slofte vergenoegd terug. Een atleet na een goede prestatie.
De Dafgrijsaard was óók uitgestapt. Hij boog over de leuning op het moment dat de met kroos bedekte jongeling, pruttelende en blazende geluidjes makend als een grote kikker tegen het talud opkroop. Met voldoening keek hij neer op het beslijkte, druipende figuur. Toen voegde hij hem wraakzuchtig toe:”Je had motte verzuipe, lillijke wegpiraat! Ongelukkenmaker!”
Het was een goede opmerking. Recht uit het hart. Maar toch vond ik hém niet de meest geschikte figuur om dat te zeggen. Of je nu boter of modder op het hoofd hebt, het is één pot nat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten