zaterdag 28 juli 2012

Humor in de bijbel 17

Een brok saté. Een kleine broekeman en een spraakzame Paulus. Veertig hongerstakers
In het boek Esther komt ook humor voor. De jodenhater Hamen, de Agagiet en bijzondere gunsteling van koning Ahasveros, wordt grandioos schaakmat gezet door de schone Esther.
Haman, in aanzien hoger dan alle vorsten, een hoogmoedig man, eiste dat iedereen zich voor hem ter aarde zou werpen, wat Mordechaï, de pleegvader van Esther, verrekte om te doen.Hij wordt op het eind van het verhaal (wat men ‘t best zelf kan lezen) letterlijk “verhoogd” op een wijze die verre van aangenaam was, namelijk gespietst op een paal van vijftig el hoog, zo’n dertig meter.
En hij had het nog wel zó goed voor elkaar! Als een voorloper van Adolf Eichmann, had hij het administratief en organisatorisch geregeld, dat men zou verdelgen, doden en uitroeien alle Joden, van knaap tot grijsaard, zelfs kinderen en vrouwen. Dat alles op één dag, op de dertiende van de twaalfde maan; dat is de maand Adar en dat men hun bezittingen zou buitmaken. Voor wie het interesseert, hier stamt de ongeluksdatum vrijdag de dertiende vanaf.
Die Haman dacht, dat hij met zijn duivels plan gebeiteld zat. Het was vastgelegd volgens de wet van Meden en Perzen, waaraan net zo veel verwrikt kon worden als aan de pijlers van een viaduct. Die wet kon niet gebroken worden en als ultieme zekerheid ook nog met de zegelring van de koning verzegelt. Maar… het liep even anders. Waaraan men maar kan zien, dat niets in het leven zeker is, uitgezonderd de belastingaanslagen. Van de hoogste hemelvreugd tot het diepste dal der smart en ontgoocheling geraakt de trotse Haman.
Voor zijn vijand Mordechaï had hij, voordat hij naar het feestmaal van de koning ging, daartoe uitgenodigd door Esther, de genoemde paal opgericht. Hij hoefde alleen nog maar éven de toestemming van de koning om Mordechaï als een enorm brok saté daarop te mogen spietsen, maar dat was een fluitje van een cent. Hoe de zaak, zeer tot teleurstelling van de jodenhater afliep, kunt u lezen in de Bijbel. Voor Haman zat er weinig humor in, des te meer voor de onverstoorbare Mordechaï. Haman wordt namelijk gedwongen zijn vijand, wiens bloed hij wel kon drinken, grote eer te bewijzen. Hoog te paard zit Mordechaï en hij Haman, de op één na hooggeplaatste in het rijk, moet dampend van woede met het paard aan de teugel luidkeels de roem en eer van de weerbarstige Jood uitkramen! (Esther 6:1-14) En tot slot komt hij, tot zijn grootste en laatste teleurstelling, zelf terecht op de paal die hij voor Mordechaï bestemd had. “Het kan verkeren”, zei Bredero.
Fijn soort humor ligt in de geschiedenis van de kleine broekeman Zachéüs. Hij was een oppertollenaar, een soort belastinginspecteur. Net als in onze tijd niet zo bemind. Vergaren belastingmensen nu geld ten nutte van de staat en nemen zij genoegen met hun salaris, in die tijd lag dat anders. De gemiddelde tollenaar was een fiscale roofridder. Hij perste de mensen af en stak een groot deel in eigen zak. Echt niet iemand met wie men bevriend omging.

Maar Zachéüs maakte het niet te bont en liet het huisje bij het schuurtje. Hij was rijk en gaf de helft van wat hij bezat aan de armen. En als hij iemand iets had afgeperst (te hoge aanslag misschien) vergoedde hij het viervoudig! Kom daar nu maar eens om. Ja, ze zijn me daar gek bij de fiscus!
Maar kort en goed, Zachéüs was een rechtschapen man en waardig bevonden om door Christus geëerd te worden. Hij, Zachéüs, het onderdeurtje, was door zijn geringe gestalte gedoemd steeds tegen ruggen aan te kijken bij bijzondere evenementen (Lucas 19:1-10), maar hij was leep! Toen Jezus met Zijn discipelen naderde, omstuwd door een menigte, trachtte hij te zien wie Jezus was, maar als gewoonlijk slaagde hij daar niet in, vanwege de grote schare long-body’s. Hij holde naar een vijgenboom en klom daarin, om lekker ongezien door de dichte bladerkroon, die wonderdoener te bespieden.
Mis dus! De Heer naderde tot onder het dicht gebladerte waar Zachéüs doorheen gluurde, hield stil, keek omhoog recht in het gelaat van Zachéüs, stak een wenkende vinger naar boven en zei: “Zachéüs, kom jij eens vlug naar beneden. Ik kom in jouw huis intrek nemen”.
In 2 Petrus 3:16 doet Petrus met droge humor de geliefden weten, dat de brieven van de geliefde broeder Paulus “moeilijk” te verstaan zijn. Waarschijnlijk duidt hij tevens op de breedsprakigheid en gewoonte van Paulus, die, als hij eenmaal het woord heeft, zich niet laat stoppen. Hij had het talent om mensen in slaap te praten.
In Handelingen 20:7 begint hij bij de avondmaaltijd een rede “en zette die voort tot middernacht!” Een zekere jongeman, genaamd Eútychus zat in de vensterbank en door een diepe slaap bevangen, viel hij van de derde verdieping naar beneden en werd dood opgenomen. De humor is, dat de schrijver van het verslag, duidelijk de schuld van het incident bij de niet af te remmen Paulus legt, want hij schrijft: “Toen Paulus zo lang sprak, werd hij door slaap overmand”. Paulus ijlt naar beneden, werpt zich op de “gevallene”, omarmd hem en wekt hem tot leven! En weer bovengekomen spreekt hij onverstoord door “tot de morgenstond”. Of de uit de dood opgewekte Eútychus nog bij de toehoorders behoorde, vermeldt de geschiedenis niet.

Die goede Paulus die een muilpeer ontving op bevel van hogepriester Ananias, pikte dat niet en scheldt woedend met bijtende humor de man uit voor “gewitte wand”, m.a.w. een nikswit, nietsnut, leeghoofdig persoon of flapdrol in het Bargoens. En dat is pittig, want die hogepriester stond in een hoog aanzien (Handelingen 23:2-3)
Prachthumor ligt in de geschiedenis van veertig Joden, die zich hopeloos in de nesten hadden gewerkt door een complot te smeden met een eed en zware vloek over eigen hoofd “dat zij geen hap meer zouden eten noch een slok drinken“, voordat zij Paulus hadden gedood. Zo het onheil over zichzelf afroepend (Handelingen 23:12-22) Met die bekrachtiging van hun plechtige gelofte pinden de samenzweerder zich vast op een zekere dood. Daarbij waren zij ook nog “een beetje dom” dat voornemen aan de priesters en oudsten in de Raad bekend te maken, zodat er geen weg terug was.
Maar hun samenzwering liep stuk op één simpele ziel. De zoon van Paulus’ zuster. Hij kreeg er lucht van, dat zij op de weg die Paulus naar de Raad zou gaan, in een hinderlaag zouden liggen om Paulus uit de weg te ruimen. Hij meldde het aan de autoriteiten. Het gevolg was, dat Paulus, veilig onder bescherming van niet minder dan tweehonderd soldaten, zeventig ruiters en tweehonderd lansdragers, naar Caesaréa werd gebracht, langs de op hem loerende Joden, die tevergeefs in hinderlaag lagen, maar met hun veertigen niet tegen zo’n overmacht op konden. Paulus verdwijnt daarna onbereikbaar voor hen naar verre oorden.
Hoe moest het nu verder met de heren? Zijn zij van honger en dorst omgekomen? Beslist niet! Dat staat als een paal boven water, want zij eten en drinken gaarne. Zij zullen er wel iets op gevonden hebben om onder hun dure eed en vloek uit te komen en zich uit de heikele zaak te redden. Ik maak mij nog steeds vrolijk als ik fantaseer hoe zij onder hun eigen doodvonnis zijn weggekronkeld! Helaas, het Boek vermeldt het niet. Maar over de wijze hóe zij het flikten, zal beslist in de hemel gelachen zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten